Chinezen

Chinezen en/in Indië. 

Voor: Han Giok Kiem, Oei Tjwan Huat, Oei Lioe Poen, Rudy Liem, Lie Swan Hoe, Tan Swan Ngo, Oei Ing Lok en anderen, waar ik mee bevriend was en mee optrok en we soms ietwat angstige momenten beleefden.

Bronnen:Tropenmuseum; KB.nl , Waanders Uitgeverij; Ong Eng Die, Chinezen in Nederlandsch-Indië, Assen 1943; Role of the Indonesian Chinese in Shaping Modern Indonesian Life, Special Issue Indonesia, Cornell Southeast Asia Program, Ithaca New York 1991; James R. Rush, Opium to Java, Revenue Farming and Chinese Enterprise in Colonial Indonesia 1860-1910, Ithaca New York, 1990; Leo Suryadinata, Peranakan Chinese Politics in Java 1917-1942, Singapore 1981; Persoonlijke interviews ondergetekende met enkele Chinese Indonesiërs 2008-2011.

Bronnen foto’s: AS Rotterdam, KIT Amsterdam, LB Amsterdam en Spaarnestad Haarlem.

Hieronder/hiernavolgend plaats ik een artikel opgesteld aan de hand van bovenstaande bronnen over de Chinezen in Indonesia. Pertinent stel ik vast, dat dit artikel geen wetenschappelijk document is, maar enkel een summiere opsomming van feiten en wetenswaardigheden. We hadden/hebben allen daar in dat voormalig Indië en huidig Indonesia wel te maken gehad met deze bevolkingsgroep; buren, kennissen, mede-scholieren, vriendjes/vriendinnetjes, familie enzovoorts en daarom vind ik het persoonlijk noodzakelijk dat deze bevolkingsgroep op mijn website ook een plaatsje vindt.

De interviews die ik nam waren met aangetrouwde familieleden en hun naasten en kennissen uit hun omgeving en ik legde die interviews af om middels hun eigen ervaringen en bronnen bepaalde feiten en wetenswaardigheden te verifiëren.

Hou ook rekening mee, dat ik dit artikel samengesteld heb aan de hand van de bronnen welke destijds in de betreffende jaargangen van uitgifte up to date waren, doch we leven nu anno 2012 en er is wel één en ander veranderd. Daarom zal dit artikel ook niet verder gaan dan de beginjaren 1990. Centraal zal in dit artikel ook de beginperiode van de Chinese bevolkingsgroep in het koloniale Nederlandsch Indië zijn.

Over het hoe en waarom en wanneer de Chinezen in Indië terechtkwamen weid ik hier niet al te veel over uit. Daar is al veel over geschreven door anderen en anders even googelen op boeken e.d. als je dieper in de materie wilt duiken. Maar wel logisch lijkt het me, om in elk geval een korte algemene be-omschrijving hiernavolgend te plaatsen. Het is een krantenartikel uit KB.nl en verhaalt onder andere over de vroege komst te Semarang van Sam Po.

 

 

Hieronder een korte beschrijving van:

De Chinezenmoord of te wel de Slachting onder de Chinezen in 1740.

(Bron: Kai-Pa-Li-Tai-Shih-Chi, de chronologische geschiedenis van de ontwikkeling van Batavia uit de beginjaren 1800 waarin een eigen Chinese visie vermeld staat van de slachting van 1740 gescheven door Anoniem.)

Hoofdpersonen:

  • Gustaaf Willem Baron van Imhoff – Directeur Generaal VOC
  • De Chinezen en de Maleiers in de Ommelanden
  • De Nederlandse “kolonisten”  in de Ommelanden
  • De Chinezen en de burgerbevolking in de stad Batavia.

Er waren onlusten in de Ommelanden buiten Batavia en de Maleiers en de Chinezen hadden het met elkaar aan de stok en behoorlijk ook. Baron van Imhoff was een geslepen mens en wilde 2 vliegen in één klap slaan. De Chinezen buiten en binnen Batavia moesten vernietigd worden. Daartoe vaardigde hij een decreet uit, in welke werd bevolen, dat de Chinezen in Batavia zich welgezind dienden te houden en dat zij ’s nachts thuis dienden te blijven en hun deuren te sluiten. Zij dienden zich niet op straat te vertonen opdat zij niet als onschuldigen door de patrouilles opgepakt konden worden.

De Chinese bevolking van Batavia trapte hierin en op bevel van Baron Imhoff werden zonder onderscheid door de Hollandse troepen:  mannen, vrouwen en kinderen van elke leeftijd vermoord. En alom werd gekerm gehoord.

De geschiedkundige officiële geschriften:

In de ontwikkeling van de suikercultuur op Java speelden de Chinezen ook een belangrijke rol. In de ommelanden van Batavia waren omstreeks die tijden van begin 1700 circa 84 suikerfabrieken in bedrijf waarvan er 78 eigendom van Chinezen waren. Deze betrokken hun plantage personeel rechtstreeks uit China en voor het campagnewerk werden lokale werkkrachten uit de Preanger aangetrokken. In 1722 viel de Perzische markt weg en de Compagnie zag zich genoodzaakt om een groot deel van de suikerfabrieken te sluiten, hetgeen resulteerde in een grote werkloosheid onder de Chinese werkkrachten en dat leidde in 1740 tot een grote bandeloosheid onder deze mensen. Zij hadden inmiddels zichzelf in bendes verenigd en in het begin van oktober 1740 vielen deze bendes de stad Batavia aan.

Dit leidde weer tot paniek in de stad zelf onder de burgerbevolking, die zich nu tegen de Chineze bevolking van Batavia keerde en in een paar dagen tijd werden circa 10.000 weerloze Chinezen (van allerlei kunne) vermoord. Met deze moordpartij kwam een eind aan een 120 jarige durende “vredige” samenleving in de stad Batavia.

Foto onder: Een gravure van de slachtpartij. Hoogst eigenaardig dat sommige slachtoffers getooid zijn met Dayak veren als hoofddeksel. M.i. duidt het op het feit, dat de etser/artiest vrij onbekend was met de cultuur aldaar. Hij heeft ook de traditionele lange haarstaart niet getekend.

 

Na 1740 mochten de Chinezen zich niet meer willekeurig alom in de stad vestigen en kregen zij een woonwijk toegewezen, genaamd de Chinese Kamp.

Het nieuws van de slachtpartij bereikte natuurlijk ook Nederland en er restte de Heren XVII niets anders dan de verantwoordelijke gouverneur generaal Adriaen Valckenier van zijn ambt te ontheffen en hem ter verantwoording te roepen. Na 9,5 jaar hechtenis in Batavia overleed hij nog voordat er een vonnis over hem was uitgesproken.

De Chinese Middenstand:

In Batavia zelf waren de Chinezen hoofdzakelijk arbeidzaam als visser, timmerman, arakstoker, aannemer, tuinier. Maar het waren vooral de kleine middenstanders die zich elders op het platteland van Java onmisbaar maakten, want zij legden de grondslag voor de economie en geldstroom op lokaal niveau en het geldstuk hiertoe dienend was de Pitjis, gemaakt van lood en tin en koper.

Foto onder: Een Chinese sleutelmaker te Batavia.

Foto onder: Een Chinese toko (Horlodji) Arloji in Medan.

 

Foto onder: Pitjis/Picis = Chinees kopergeld in een tros van 200 stuks bij elkaar. De inheemse  dorpsgemeenschap gebruikte dit geld in plaats van de koperen duiten van de VOC.

De lokale Indonesiër zag deze – veelal van overzee komende – Chinezen als het ezeltje van het karretje van de VOC en later de koloniale macht, maar dat is te simplistisch gedacht, want in de Javaanse Vorstenlanden vervulden zij ook vertrouwens functies en via deze functies en de rol als middenstander vond de VOC haar aansluiting bij het lokaal geldverkeer en economie. Om echter de controle te behouden werd een passenstelsel ingevoerd waarbij op deze wijze men de reizende Chinees onder controle had. (Reizen naar de Vorstenlanden en Preanger Regentschappen).

In de loop van de jaren 1800 werd echter duidelijk dat het VOC systeem verouderd raakte en aan hervorming toe was, mede door de gezagsuitbreiding naar de buitengewesten.

Op Borneo hadden zich inmiddels diverse en talloze “kongsi’s” gevormd van Chinese mijnwerkers, die zich niet wilden onderwerpen aan het koloniale bestuur en diverse keren werden derhalve militaire expedities er op uit gezonden om de talloze relletjes en opstandjes te onderdrukken.

Foto onder: Mijnbouw contractanten uit Hakka China. De Hakka Chinezen waren in China zelf ook mijnwerkers en gewend aan het zware werk, maar niet aan de mensonterende behandeling.

Foto onder: Contracten in de tabak. Geldtransport op een tabaksonderneming.

Het passenstelsel raakte ook verouderd en het gouvernement kon ook niet meer bouwen op de Chinese kapiteins (vertegenwoordigers van Chinese groepen/families/clans etc.) en daarom werd de Chinese bevolkingsgroep onder een strengere juridische controle gebracht. In 1855 vielen de Chinezen voortaan ook onder burgerlijk- en handelsrecht (uitgezonderd het familie- en erfrecht) welke rechten voorheen slechts voor Europeanen geldig waren.

Maar diverse politieke en economische redenen stonden de vervolmaking van de nieuwe plannen in de weg. Singapore werd in 1819 door Thomas Raffles als vrijhaven gesticht met behulp van Chinese handelaren en Batavia werd overvleugeld als opslaghaven voor Zuid Oost Azië. Verder nam de Chinese immigratie naar de archipel toe na de Opium oorlog in 1842 in China en het Maleise schiereiland (onder Engels beheer) werd overspoeld door de sterk toenemende stroom van Chinese immigranten welke van hiervandaan hun activiteiten uitbreidden.

Foto onder: Omzet van door Chinezen aangekochte opium. De spotprent trachtte duidelijk te maken dat de rijksbegroting per jaar slechts 1/3 bedroeg van het jaarlijks opium gebruik.

En zoals gebruikelijk verschenen (ook Chinese) koppelbazen ten tonele, die in grote getale Chinese contractarbeiders leverden voor de tinmijnen van Bangka en Biliton. In 1872 volgde de stroom contractarbeiders voor de tabaksindustrie in de jaren 1870+.

(Lees voor contractarbeiders liever het begrip : “slaven”, is mijn mening.)

In begin 1900 verscheen er een geruchtmakend stukje over de wantoestanden in de tabakscultuur en met name over de verschrikkelijke mensonterende toestanden van de contractarbeiders en kreeg Mr. Rhemrev de opdracht om de kwestie te onderzoeken. Als gevolg hiervan werd in 1904 de Arbeidsinspectie in het leven geroepen.

Maar waar de overheid nog steeds mee kampte was de onbekendheid met de Chinese cultuur en achtergronden. Want ook onderling waren er verschillen bij de Chinese bevolking, net als bij elk andere grote bevolkingsgroep waar ook ter wereld. Er was dringend behoefte aan deskundige kennis hierover. (M.i. niet enkel kennis maar bovenal BEGRIP voor andere culturen, die naast en samen met elkaar daar leefden, doch helaas

Er werden Sinologen en tolken opgeleid, die ervoor zorgden dat de Chinese bevolkingsgroep een verbeterde positie verkregen. Enkele zeer vooraanstaande Sinologen waren: J.J.M. de Groot, W.P. Groeneveldt, Henri Borel, B. Hoetink, W. Young en deze laatste heeft ook nog diverse boeken/werkstukken geschreven en na gelaten. Hieronder een deel van een krantenartikel over Young en zijn stukken. (KB.nl)

In 1900 leefden circa 280.000 Chinezen op Java (en die meerendeels nog peranakan waren) en in de buitengewesten leefden circa 260.000 “echte” Chinezen, de Sing Keh’s.

Het gouvernement was geen voorstander van integratie/assimilatie en dergelijke en weerde de Chinese bevolkingsgroep zo veel mogelijk uit de bestuurlijke/bestuursfuncties (men gaf voorkeur aan Europeanen en/of nazaten en lokalen) en zelfs ook van het onderwijs. (In 1900 bezochten slechts circa 350 Chinese kinderen de Nederlandstalige scholen).

In 1901 werd de eerste Chinese school geopend onder leiding van de Tiong Hoa Hwee Kwan (= Chinese Vereniging) en weldra volgden al heel snel meer dergelijke scholen elders te lande.

In 1908 richtte de koloniale regering de Hollands-Chinese scholen op, omdat zij bang was de greep op de Peranakan Chinezen te verliezen en dit scholensysteem had een leerplan dat identiek was aan het leerplan van de Europese lagere scholen.

Diverse andere maatregelen ter verbetering van de postie van de Peranakan Chinezen leidde uiteindelijk tot het Consulaire verdrag van 8 mei 1911 met de Chinese regering, waardoor het mogelijk werd dat China consuls naar Indië mocht en kon sturen, die de belangen van de aldaar wonende Chinezen kon behartigen.

Tal van discrimenerende maatregelen genomen destijds van regeringswege werden langzamerhand afgeschaft waaronder het passenstelsel in 1915 en het wijkenstelsen in 1918 en waren de Chinezen voortaan vrij om te gaan en staan waar zij wilden.

In 1917 kregen zij het kiesrecht en in 1919 werden het Europees familie- en erfrecht ook voor hen geldig, maar het gevolg hiervan was weer, dat…….

de Chinese bevolkingsgroep nu een andere tegenstander van formaat kreeg, namelijk de Sarekat Islam.

De SI was het namelijk in eerste instantie niet mee eens dat de Chinezen gelijk werden gesteld met de Europeanen en niet met de Indonesiërs zelf en de economie van het platteland was in handen van de Chinezen, waardoor de ontwikkeling van de Indonesiër geen doorgang kon vinden. In 1918 brak in Kudus een progrom uit waarbij een aantal Chinezen de dood vonden en hun bezittingen vernietigd of geroofd werden.

En zo kwam de Chinese bevolkingsgroep klem te zitten tussen twee culturen en heden ten dage is het nog zo. (Het Indonesisch Nationalisme en het Chinees Nationalisme en is de middenstand de directe dupe ervan.)

(Persoonlijke noot:  Tijdens mijn dienst- en vakantiereizen naar Azië en vooral Indonesië en Malaysia {in de omgeving buiten de grote steden} heb ik menigmaal een “dreigend/minachtend/afgunstig ondertoontje gehoord in mijn vraaggesprekken met de “originele” mensen aldaar. Héél vaak hoorde ik ook een soort jaloerse ondertoon. Jaloers op het geslaagde succes in de economie van de ethnische Chinese bevolkingsgroep. Dit is slechts een constatering door en van mij in verband met mijn vraaggesprekken welke ik voornamelijk hield met de ietwat oudere orang asli. Bij de jeugdigen had ik dit niet opgemerkt.)

Het kon dus niet uitblijven, dat het moment kwam, dat de etnische Chinese bevolkingsgroep gedwongen werd om een keus te maken tussen: Ben ik vanaf nu een “echte” Indonesiër of zoek ik mijn roots en cultuur nog steeds in het land van oorsprong China? De Chinese ouders zochten naar een oplossing van dit probleem en stuurden bijvoorbeeld hun kinderen naar divese scholen destijds voorradig in Nederlandsch Indië en kwam het regelmatig voor dat kinderen uit een zelfde Chinees gezin het Nederlands of Indonesisch of Chinees onderwijs volgden.



Chinezen en/in Indië.

De periode vanaf de overdracht op 27 dec 1949.

 

Chinese Diaspora.

Tijdens de overdracht stond vast, dat de Chinese inwoners – geboren in Ned.Indië – automatisch Indonesisch staatsburger werden met de clausule dat men de mogelijkheid kreeg om binnen 2 jaar een Nederlandsch paspoort aan te vragen. Daarbij bestond ook de mogelijkheid om een beroep te doen op de Chinese nationaliteit. De groep had dus 3 mogelijkheden en dat gaf een enorme emotionele druk op hen.

Velen onder hen, die Hollands-Chinees onderwijs hadden gevolgd of zelfs in Nederland hadden gestudeerd vroegen het Nederlands paspoort aan, maar bleven in Indonesia.

Het gevolg was, dat deze groep die gekozen had voor het Nederlandsch paspoort eveneens in 1957  Indonesia dienden te verlaten, gelijk alle andere Nederlandsche paspoort houders.

De Chinese groep die gekozen had voor de Chinese nationaliteit werden eveneens gedwongen Indonesia te verlaten en richting China terug te keren. Naar schatting bedroeg deze groep circa 100.000 personen van beide kunne.

In 1959 werd het decreet nr. 10 uitgevaardigd, waarbij het voortaan verboden was voor Chinese “vreemdelingen” handel te drijven op het platteland van Indonesia.

In China zelf brak de Culturele Revolutie uit en de uit Indonesia teruggekeerde Chinezen werden in China eveneens het doelwit, met als gevolg dat velen vanuit China emigreerden naar de US, Duitsland en Nederland.

In Indonesia kreeg de groep Chinezen die gekozen hadden voor de Indonesische nationaliteit het ook zwaar te verduren, want Indonesia maakte verschil tussen de “inheemsen” oftewel Asli of Pribumi en de groep die Warga Negara Indonesia was.

Zij richtten derhalve de BAPERKI organisatie op, die voormalig wijlen President Soekarno als patroon had, met het doel om deze groep WNI Chinezen geleidelijk te integreren in de Indonesische samenleving. Echter, de positie van Soekarno zwakte af en ook daarmede de invloed van de BAPERKI en op 10 mei 1963 braken hevige anti Chinese rellen uit op West Java.

Op 1 oktober 1964 vond een mislukte staatsgreep plaats in Indonesia en de WNI Chinezen waren opnieuw het doelwit van de inheemse bevolking, omdat zij als handlangers werden gezien van de communistische partij. En we weten allen hoeveel doden er zijn gevallen onder ALLE, van communisme, inclusief Pribumi verdachten.

Klik hier om iets meer te lezen over de BAPERKI. 

De Nieuwe Orde – Orde Baru – President Soeharto.

In 1965 werd onder de wetten van de Orde Baru verordend, dat alle Chinese scholen gesloten dienden te worden.

(Persoonlijke noot: Ik zat zelf in 1957/1958 op een Tiong Hoa SMP, die echter slechts nog enkel het naambord toonde als restant maar er werd geen woord Chinees onderwezen. Sterker: De directeur was de heer Lim, die in Nederland had gestudeerd, de geschiedenisleraar was de heer Soewardi wat ik me nog kan herinneren. De tijden toen waren ook voor asli onderwijzers heel zwaar, want deze zelfde heer Soewardi verdiende ’s avonds bij, door als becakrijder te fungeren. Hij woonde met zijn gezin in een klein paviljoentje van één der grote huizen in de Gubengbuurt (Jalan Sumatera) en ben wel ’s bij hem thuis geweest op visite, waarbij ik veel over de historie van oud Indonesia leerde. Nooit heb ik van hem enige klaagzang of haatdragende woorden gehoord.)

Chinese tijdschriften en kranten en boeken werden verboden; de BAPERKI leiding werd gearresteerd en de de BAPERKI werd opgedoekt; in aug 1967 werd een nieuw departement toegevoegd aan het kabinet van President Soeharto, te weten: Staf Khusus Urusan Cina, met als doel uitvoering en coördinatie van de zaken betrekking hebbend op de Chinese minderheid; Chinese religieuze rituelen mochten ook niet meer in het openbaar plaats vinden (Verbod in 2000 door President Wahid opgeheven); Chinese WNI-burgers werd aangeraden om hun Chinese naam in een Indonesisch klinkende naam te veranderen; dit alles om zo snel mogelijk het assimilatie proces te versnellen.

Bovenstaande maatregelen hadden tot gevolg, dat de nieuwe generatie etnische Chinesen zich geheel Indonesiër voelden en velen van hen zelfs de Chinese taal(dialecten) niet meer machtig waren; in 1965 bedroeg het aantal Chinese WNI-burgers nog de helft van het totaal, die een dubbel paspoort hadden, daar waar dit in de 80 en 90-jaren nog maar slechts 10% bedroeg; de codering in persoonsbewijzen – duidend op de etnische afkomst – verdween, alhoewel bij toelating tot universiteiten en officiersopleidingen nog wel werd gelet op de afkomst.

(Persoonlijke noot: Mijn aangehuwde oom van etnisch Chinese afkomst zijn ouders waren nog origineel uit Hokkien China afkomstig en naar Indonesia getrokken, heeft een Nederlandsche HBS opleiding gevolgd en geen problemen ondervonden bij zijn opleiding tot leger officier en is zijn loopbaan als LetJen – Luitenant Generaal geëindigd. Alhoewel ik er wel de kanttekening bij plaats, dat hoogstwaarschijnlijk zijn vooropleiding als specialist Longarts ertoe heeft geholpen, dat het hem makkelijk werd gemaakt. Indonesia had destijds immers nog geen volledige en goede kwaliteits staf in het leger en greep daarom elke kans aan om de kwaliteit te verbeteren ongeacht afkomst. Zijn HBS-opleiding heeft echter bij hem diepe sporen van een anti- Nederlands gevoel achtergelaten, want de “ontvangst” van Non-Europese scholen was niet bepaald jubelend in de Gloria of van dien aard. Zijn ouders waren arme kruideniertjes en hadden hun kleine toko vlakbij het station van Pasuruan. Van zijn 5 broers en zusters was hij de enige die Nederlands onderwijs volgde en de overigen waren gedoemd tot het volgen van slechts de “inlandse” lagere school en de jongste kon nog net de SMA halen.)

Extra wetenswaardig:

Kwee Kek Beng (1900-1975) en Nio Joe Lan (1904-1973) waren 2 Peranakan intellectuelen die 3 verschillende cultuursferen hebben overbrugd. Beiden waren journalist voor de Indonesisch talige SIMPO over China en de Chinese cultuur en hadden ook Nederlandse publicaties. Zij kozen voor het Indonesich staatsburgerschap alhoewel zij toenadering zochten tot het nieuwe China. Nio veranderde zijn naam in Junus Nur Arif.

Nio was een historicus op het gebied van de Chinese beweging maar stond ook bekend als kenner van de Peranakan cultuur en Chinese sagen en legenden. Één van zijn bekendste boeken: Fengshen Yanyi = De Verheffing tot de Goden – Batavia 1940.

Kwee was politiek gericht en publiceerde boeken over de Chinese geschiedenis en de strijd van China tegen Japan in de jaren 1930. Één van zijn bekende werken is China in den Storm, Hilversum 1938.

Het totaal aantal Chinezen in Indië:

1859: 217.176 mensen, waarvan op Java en Madura 145.162

1890: 461.089 mensen, waarvan op Java en Madura 242.111

1905: 563.449 mensen, waarvan op Java en Madura 295.193

De verschillende afkomsten van de Chinezen in Indië:

Hokkien uit de provincie Foekkien en voornamelijk op Java.

Punti uit Kwantung voornamelijk alom waar men kon leven.

Hakka en Swatow uit de grensgebieden van bovengenoemde provincies en voornamelijk op Borneo om goud te delven en zij verenigden zich in de zogeheten Kongsi’s, die regelmatig strijd leverden met het Ned.Indisch leger vanwege hun rebellie tegen het koloniale gezag. Veelal hadden zij ook onderling strijd en werden de kleine Kongsi’s opgeslokt door de grote.

Met dank aan de geschriften en de samenstellers/schrijvers ervan, welke ik kon raadplegen.

Terug naar boven