Sadeli en Mina

Voor 2 Madurese vrouwen geheten Sadeli en Mina en die ik gelukkig heb mogen kennen.

 

Sadeli en Mina.

 

Twee mensen die me jaren geestelijk bezig hebben gehouden en nog steeds bij tijd en wijlen door mijn hoofd spoken zijn een vrouw Sadeli en een vrouw Mina genaamd.

 

Foto onder: De achtertuin van opa’s en oma’s huis te Bugul Pasuruan met één van de broertjes van mijn moeder, Albert Herman. Gelet op de leeftijd van ma’s broertje hier op de foto – daarmede ongeveer bepalend wanneer deze foto genomen moet zijn – vermoed ik, dat de dame met de witte kabaya dan nog een jonge Sadeli moet zijn. Wie de oudere dame naast haar is, weet ik niet. Wellicht een toenmalige dienstbode, die toen als oudste het waarschijnlijk voor het zeggen had? Het gezicht van Sadeli komt me wel bekend voor, als ik mijn herinneringen van toen tevoorschijn tover. Mina, de latere assistent van Sadeli, droeg ook altijd zo’n witte kabaya, maar die had een ander gezicht. Daar ben ik zeker van.

 

Mijn opa en oma woonden toen in Pasuruan in een heel inmens groot huis. Zo’n soort huis dat vaak op oude afbeeldingen staat en ook als model heeft gestaan voor de serie “De Stille Kracht”.

Het was een huis met een grote gallerij veranda met een boel veel pilaren en wel nog meer donkere kamers en kamertjes; voor en opzij en achter een hele grote tuin – vol begroeid met diverse soorten fruitbomen en ordinaire alledaagse struiken en planten, die altijd de neiging hadden om te overwoekeren.

Het was gelegen aan de uitgangsweg als je Pasuruan uit ging richting de diepere – toen nog -binnenlanden in en was het laatste huis van de bewoonde wereld van toenmalig Pasuruan.(Bugul Lor Kidul)

Naast Opa’s en Oma’s huis lagen al direct de sawahs en bebossing (De ouderen uit Pasuruan zullen zich deze naam nog wel herinneren: Bugul) enkel gescheiden door een soort bruggetje met een duiker. De straat verlichting hield eveneens op bij Opa’s huis.

Direct grenzend aan de achtertuin van het huis lag de naburige kampung waar ik een vriendje had, geheten Djoe (op zijn ouderwetse spelling) en hetgeen een afkorting was van Madjoe( =Vooruit !!!! ), maar echt vooruit te branden was ie niet en deed zijn naam dan ook geen eer aan.

Kortom, als ik eens een keer mee mocht op de maandelijkse visite bij Opa en Oma, was het een heel avontuur. Eerst de treinreis vanuit station Gubeng te Surabaya en dan via Sidoarjo (beroemd om de krupuk udang) en Bangil (beroemd om de speciale sate kambing), dan aangekomen op het station van Pasuruan en meteen door naar de ernaast gelegen pasar, om aldaar midden tussen het alledaagse pasarvolk te genieten van de hele lekkere nasi rawon opgediend op een bord dat heel vluchtig de wasemmer had gevoeld in samenwerking met het stukje sepet (zachte schil van de klappernoot welke als afwasborstel werd gebruikt) en voorzien van gemalen rode baksteen dat diende als zeep !!! Geld voor echte zeep was er niet. Maakt niets uit, want de smaak van de rawon was en bleef goddelijk. Heb er nu nog steeds een syndroom van.

 

Foto onder: Het stationsplein ten dele. Van Tropenmuseum collectie. Helaas is op deze foto de pasar net niet te zien.

 

Foto onder: De pasar van Pasuruan met uitzicht op de warung rawon precies in het midden op de voorgrond. Buiten staan de dokars te wachten in de schaduw van de cemara bomen (den-achtigen) en een paar durpsvrouwen met hun waar gedragen in een mand op hun hoofd rustend op de kondé (haarwrong) en soms ook nog een slendang (draagdoek) om schouder en middel en ook al gevuld met waren of soms een klein jong en daarin verstopt de dompet en wat andere schamele bezittingen.

 

 

 

 

Dan kwam Sadeli op de proppen en haalde ons af van de warung, want Sadeli had van Oma opdracht gekregen om maar tevens de boodschappen op de pasar te halen en gingen we met de dokar en de karrenvracht vol boodschappen richting Opa en Oma, die als eerste meteen vroeg of we al gegeten hadden. Alhoewel mijn pens aardig vol was, kon er toch altijd wel één of andere versnapering bij, tot grote afkeuring van opa.

  • Op één of andere manier – ik vermoed dat opa het nog steeds niet kon verkroppen, dat zijn dochter gehuwd was met mijn vader – lag ik niet zo lekker bij opa en dat heeft opa me menigmaal wel enigszins laten blijken ook. Ik keek op tegen opa maar affectie voelde ik niet. Maar ja, ik was klein destijds en spelen was belangrijker dan me er druk over maken.

Het paardje sjokte traag lopend in de schaduw van de statige hoge bomen die langs de brede laan groeiden en waar her en der een straatventer geparkeerd tegen een boom stond in de hoop wat van zijn koopwaar te slijten. Hoe anders en vredig was het leventje in dit provincie stadje vergeleken met het drukke Surabaya.

 

 

Sadeli was het Hoofd der Huishouding en gedroeg zich er ook naar. Je zou haast denken, dat zij de vrouw des huishoudens was, als je niet bekend was met de plaatselijke situatie ten huize van opa en oma.

Sadeli had een eerste (en enige) assistent en was door Sadeli destijds bij aanname uitverkoren uit het talloze aanbod van werkkrachten. Zij heette Mina.

Sadeli gedroeg zich als een “bitch” (zouden we nu in deze moderne tijd zeggen) tegenover Mina en het was om de minuut: “Mina doe dit, Mina doe dat.” en gedwee volgde Mina al de bevelen van Sadeli op. Ik heb me er altijd over verbaasd, dat Mina geduldig en lijdzaam haar taken volbracht. Het moet een schat van een vrouw geweest zijn. Ik besefte het toen nog niet zo, maar het is me wel in mijn onderbewustzijn bijgebleven. Sadeli was ook verantwoordelijk voor het huishouden inclusief het financiële gedeelte, maar moest wel aan oma rekenschap afleggen.

Sadeli kwam als heel jonge “genduk” (jong meisje) in dienst van Opa en Oma en was inwonend. Ze was net als Oma van Madurese afkomst en de “bitchachtigheid” straalde van d’r gezicht af. Later, héél veel later, nadat ik de historie in was gedoken op zoek naar mijn roots, begreep ik meer van die toestanden bij opa en oma thuis, wat er zich werkelijk afspeelde en hoe alles reilde en zeilde. Ik vond het toen altijd héél raar en ongewoon, dat Sadeli een ieder die haar in de weg liep, afsnauwde en afgrauwde….behalve oma. Tegenover oma was zij héél onderdanig. Ze tolereerde opa, maar dat was dan ook alles.

Mina boog eveneens als een knipmes voor oma, maar hield tegenover anderen wel haar fatsoen, in tegenstelling tot Sadeli. Althans zo kwam het bij mij over.

Aan de andere kant gedroeg oma zich tegenover Sadeli en Mina nooit als een heerseres of zoiets. Het rare is, dat Sadeli zich tegenover mijn pleegmoeder ook minder “vreemd” gedroeg. Misschien omdat ze wist, dat mijn pleegmoeder een nazaat van oma was? Of misschien omdat mijn pleegmoeder en Sadeli immer met elkaar in de Madurese taal converseerden?

Mina was een stuk jonger en eveneens als jonge genduk in dienst genomen en was eveneens inwonend.

Op een dag werden Opa en Oma door een stel overvallers beroofd en dit voorval noopte Opa en Oma te verhuizen naar een kleinere woning en meer in het centrum van Pasuruan gelegen , vlak naast een leger kazerne, zodat Opa en Oma veiliger waren.

Wij kregen op een dag te Surabaya vanuit Pasuruan een bode over (geregeld door hoofdregulateur Sadeli) , die mijn pleegmoeder verhaalde over de rampokpartij. Als een speer werd ik bevolen om me reisvaardig te maken en gingen pleegma en pleegpa en ik in de Harley Davidson met zijspan richting Pasuruan. Ik natuurlijk achterop in het grote zweefzadel boven pa uit torenend met de wind in de haren en ma in de zijspan en pa had zo’n leren helmkap op. Waarvoor dat ding precies diende heb ik nooit geweten, want het riempje maakte pa nooit vast en bescherming tegen ongelukken deed het ook niet zo zeer. Nu nog kan ik dat gezicht van pa voor de geest halen: Een ronde leren motorhelm kap met een loshangend riempje fladderend in de rijwind, strak voor zich uit kijkend op de weg of er geen loslopend volk ineens overstak of één of ander blatende geit of kakelende mama kip met wat kuikentjes. Het kon toen nog, want de grote rijstraat werd slechts incidenteel bereden door snelverkeer: een bus op opelette of een particuliere auto. Stoffel de schildpad zou heelhuids de overkant van de weg gehaald hebben.

Kortom, aangekomen te Pasuruan troffen wij natuurlijk opa en oma en de hele dorpssantekraam erbij op de veranda, in een soort lichte paniek aan en dol op sensatie natuurlijk daar in die uithoeken van Pasuruan waar zelden iets ondagelijks gebeurde. Opa deelde kort mee wat er was gebeurd. We hoefden ons echter niet ongerust te maken, want er was geen lichamelijk letsel en de rampokkers (overvallers) hadden het slechts gemunt op sieraden en geld.

De overige spullen hadden geen interesse bij hen opgewekt. Het bleek een Madurese rampokbende uit de naburige Madurese kampung geweest te zijn, die ’s avonds tegen bedtijd op de deur hadden geklopt (!!! Niet gebonst) en van buiten naar opa hadden geroepen om de deur te openen. Eenmaal binnen bleek het een behoorlijk grote bende te zijn, waaronder een knaap van een jaar of 15 á 16. De aanvoerder vroeg op kalme wijze of zij de juwelen en geld mochten hebben en dan zouden zij weer verdwijnen. Er restte opa slechts om toe te geven en daarna verdween de bende dan ook meteen.

Oma voegde er echter een detail aan toe, dat me altijd is bijgebleven en ik – zoals hierboven gezegd – nooit eerder heb kunnen verklaren. De jonge knaap namelijk, kwam tijdens het doorzoeken van de kasten, naar oma toe en verzocht om haar “maaf” (vergeving). Oma had schijnbaar iets terug geantwoord, maar wat oma precies had verteld tegen de knaap weet ik niet. Kortom, het eigenaardige van deze samenspraak tussen oma en de jonge knaap was het feit, dat oma haar lijfjuwelen mocht/kon behouden. En de knaap scheen met een buiging zich verwijderd te hebben samen met de rest van de bende.(Dit laatste werd me weer door Mina medegedeeld.)

De verhuizing naar een andere veiligere woning was ook nog diezelfde dag al geregeld, vertelde opa. Dus er was niets aan de hand meer, behalve het feit, dat er een paar juwelen en wat geld verloren was gegaan. De nieuwe woning was eender als de huidige, namelijk een veranda met pilaren en weer een boel veel kamers, maar deze woning lag op het terrein van de leger/politie kazerne en naast de woning was een wachtpost gesitueerd, dus veiliger kon het niet.

Ik was toen te klein om me te verwonderen over de snelheid waarmee één en ander geregeld werd en weer veel later pas begreep ik ook deze gebeurtenis beter.

Sadeli en Mina verhuisden mee en alles verliep verder als vanouds, behalve dat het dokarritje nu overbodig was geworden. Want van de pasar vandaan liepen we naar het huis. En Djoe zag ik ook niet meer, want die was inmiddels vroegtijdig gestorven aan één of andere tropische ziekte en waar Djoe’s ouders geen centen voor de behandeling en genezing ervan voor hadden. Je was klein en je begreep het leven niet zo goed, dus was het vanzelfsprekend allemaal zulke gebeurtenissen die te maken hadden met leven en dood. Je nam het leven zoals het zich aandiende.

Op een dag stierf Oma en ze werd bijgelegd in het grote familiegraf en aansluitend kreeg Mina haar congé. Sadeli bleef, want die had de oudste rechten. Ik stond erbij toen oma werd bijgelegd in die grote donkere familie tombe: ze had haar eeuwige rust gekregen na een ondraaglijk leven wegens zware suikerziekte, bedlegerigheid en het gemis van het zicht in haar ogen. En ondanks deze kwalen toonde ze altijd haar edele houding, zoals het een afstammelinge van een kraton betaamt.

Dag Mina was het simpel, we hebben je niet meer nodig. Zo ging dat in die goeie ouwe tijd. Simpel, je bent overbodig. Ik kan me niet herinneren of ik Mina ooit gedag heb mogen zeggen. Ik zie haar nog immer heel duidelijk voor me, met haar lief zachtaardig karakter, haar witte eenvoudige kabaya en sarung en altijd bezig.

Niet veel later besloot Opa Pasuruan te verlaten; hij werd oud en ziekelijk en ma vond het nodig dat opa onder haar hoede kwam en trok hij bij mijn pleegouders te Surabaya in. Hij kwam in de garage te wonen. Dag Sadeli, ook jou hebben we niet meer nodig. Opa trok bij ons in de garage zoals die op één der foto’s staat op deze site. Ook Sadeli heb ik geloof ik nooit gedag gezegd. Ik zou het niet meer voor de geest kunnen halen.

Dag bezoek aan de rawon warung op de pasar. Dag dokar ritjes. Dag Pasuruan, aanlegstad van Madurese prauwen en handelslieden.

Het inwonen heeft ook niet zo erg lang geduurd, want na een paar maanden stierf ook Opa en werd hij in Pasuruan in het familie graf naast Oma begraven.

Wat mij restte waren de herinneringen aan Sadeli en Mina, twee Madurese vrouwen uit een kampung ergens in het Pasuruan district, geplukt.

Twee vrouwen die het grootste deel van hun leven in dienst hadden gesteld van Opa en Oma, de één wat meer als de andere en beiden kregen hun deel van het leven mee.

Een pensioen? Denk het niet. Dat deed je toch niet. Zoiets was uit den boze was het motto in die zogenaamde goeie ouwe koloniale tijd. Hooguit dat opa misschien al zijn barang (spullen) had nagelaten aan Sadeli?

Wat zou er van ze geworden zijn na hun gedwongen vertrek uit een gezin, dat een soort familie was voor hen en zij ineens op eigen benen moesten staan zonder hebben of houwen. Of zouden ze naar hun echte familie teruggegaan zijn?

Vaak is het zo, dat vrouwen die uit het ouderlijk huis of desa vertrokken zijn en in dienst kwamen van de toenmalige blanke “overheersers”, niet meer welkom zijn en voor de rest van hun leven op zich zelve aangewezen zijn. Maar het hoeft niet altijd zo te zijn natuurlijk. Uitzonderingen bevestigen per slot van rekening de regel.

Ik was destijds te jong om het leven met al zijn details te bevatten en te begrijpen en voor mij waren ze gewoon Sadeli en Mina.

Sadeli die commandeerde en Mina die uitvoerde en bevelen opvolgde.

Sadeli de “bitch” die niets van me moest hebben (wederzijds) en Mina, die altijd klaar stond om me wat extra’s toe te stoppen en mijn bord op te ruimen, als ik alleen in de achtertuin mijn maal moest verorberen.

Want getrouw de strenge regels van Opa mocht ik niet (en nooit) aan de grote mensen eettafel meezitten. Dat hoorde niet en was ook niet gebruikelijk in die ouwe Indische gezinnen, waarvan het hoofd van de familie behoorde tot de Ambtenaren klasse en een lege knip had. Men was hooggeplaatst ambtenaar want dat was klasse. Je richtte je leven in naar de maatstaven en regels zoals door het moederland Nederland waren vastgesteld. Althans, dat was me wel eens verteld en ik nam het voor lief aan. Wist ik veel wat Nederland was. Ja, ik had wel vaker Nederlanders gezien, maar ze deden me niets, totaal niets. Af en toe vond ik het wel vreemd, dat sommigen zo rood als een kreeft waren en ze spraken zo anders, zo bekakt en sommige woorden klonken al helemaal zo vreemd of hun Indonesische taalopbouw klonk raar en je moest goed luisteren wat ze in hemelsnaam bedoelden.

Sadeli die me de grofste Madurese vloeken leerde met een ruw Madurees accent en Mina die me leerde over de Madurese adat en cultuur op haar zachte manier en met haar zachte stem.

Sadeli en Mina nooit getrouwd en toch had Sadeli een nazaat, die al vroeg naar de kampung op Madura werd teruggestuurd. Jaja, zo ging dat en ik weet dat zoiets wel vaker gebeurde en vooral niet aan de grote klok werd gehangen. En zeker niet als je behoorde tot de kringen der Bestuursambtenaren. Ergens daar op dat eiland, wonen misschien nu nog mensen, die familie zijn en het zelf niet eens weten, dat ze turunan zaman penjajah zijn. Allemaal vage herinneringen aan vroeger tijden.

Ik ben verleden jaar 2011 pas goed in de genealogie en historie gedoken en na veel zoeken en combineren ben ik tot een oplossing gekomen van die rare gebeurtenissen, die normaliter niet plaats gevonden zouden hebben op een dergelijke wijze zoals het was gegaan.

Opa en Oma hadden een familiegraf, maar dat stond op oma’s naam. Opa was een commies en verdiende niet veel in  zijn tijden. Slechts een maandelijkse toelage van 250 guldens. Waarom dat graf  op oma’s naam? Wie had dat betaald?

Opa en oma bewoonden een super groot koloniaal huis met een grote tuin waar een sawa in paste. Waarvan? Van dat miezerige commiezen salaris?

Opa en oma werden beroofd, maar dat gebeurde op een bijna beleefde wijze en één der rovers vroeg om vergeving aan oma, hetgeen ongebruikelijk is en zeer zeker in die roerige tijden zo vlak na de Bersiap, waar er een haat rondwaaide tegen elke blanke of nazaat van een blanke.

Opa en oma kregen binnen een dag een eender groot huis en ditmaal zelfs met beveiliging. Wie had dit geregeld?

Opa was in de Japanse overheersingstijd niet opgepakt en niet in een kamp gezet zoals bijna gangbaar was, doch kreeg een administratieve functie van de Jap om een vrouwenkamp te administreren en oma hoefde ook al het kamp niet in. Neen, jullie mogen in dat grote huis blijven. Waarom deze voorkeur?

Welnu, aan de hand van documenten, navraag bij diverse Indonesche instanties en alles op een rijtje zettend, ben ik dan tot een conclusie gekomen, dat me het antwoord gaf op al die eigenaardige voorvallen en daar mag de lezer van dit verhaal zelf over nadenken. Ik – als nazaat van mijn opa en oma – weet nu in elk geval het hoe en waarom. Zal toch niet zo moeilijk zijn voor lezers, die enige kennis hebben van adat, cultuur en die oude toestanden in dat voormalig Nedelandsch Indië.?

Een hint: Madura, waar mijn oma van afstamde, kent o.a. een kraton, namelijk die van Pamekasan. Lichtje branden?

Saillant detail: Ik bevond me in de vertrekhal van Juanda airport te Surabaya afgelopen dec 2010 en sprak daar een verkoopster van een winkel in snoeperijen aan. Er viel me één ding aan haar op: ze was tamelijk licht van kleur en uiteraard kon ik mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en vroeg naar haar afkomst.

Haar antwoord: Turunan belanda…. asal keraton Pamekasan. (De onwetenden mogen dit zelf opzoeken in het woordenboek. Er schijnen dus meer stoute keraton prinsesjes geweest te zijn, alleen wist ik het op dat specifieke moment nog niet.) Ik trok verder richting vertrekgate en we zwaaiden elkaar gedag en ik bewaarde het voorval in mijn hersenvergaarbak en ik zal me haar herinneren als een stukje Nederlandse koloniale erfenis uit het verleden en terechtgekomen in de moderne nazatentijden van Indonesia.

 

Foto onder: Een dergelijke woning bewoonden opa en oma destijds te Pasuruan. Alleen was hun bedoelde woning niet zo breed. Het besloeg zowat het middenstuk van de woning op de foto hieronder, dus zonder de 4 pilaren aan de linkerkant en de twee pilaren rechts.(Achter de waringin te zien)

Onderstaande woning betreft een voormalige kapasfabriek te Pasuruan en is nu verlaten.(Kapas = watten van de kapokboom). Het huis van opa en oma had natuurlijk ook niet zo’n grote oprijlaan en de tuin was niet kaal. Hun tuin was bij tijd en wijle net een jungle, ideaal om te spelen en te leren boomklimmen. Maar gras hadden opa en oma niet in hun tuin, raar eigenlijk nu ik er over nadenk. Het waren perken met planten, bomen, paden tussendoor, rotzooi her en der, maar geen gras. (Foto destijds verkregen van een kennsi Peter S.v.L., met dank)

 

Teringat pada suatu waktu……..Herinnerd worden aan ooit……

Terug naar boven