1
De voormalige Cannalaan en geworden de Jalan Kusuma Bangsa.(Foto boven bron internet)
Een straatscene in Surabaya, de Jl Kusuma Bangsa voorheen de Cannalaan.
Een fragment uit mijn reisverhalen – Het oude vrouwtje en Het afscheid van Surabaya januari 2008.
Ik heb zowat heel mijn jeugd in Surabaya gewoond en ben er heel veel keren terug geweest en heb Surabaya zien groeien en armer zien worden en de rijken werden rijker.
Maar voor alle armen, die daar wonen is de gulden regel blijven bestaan: “Cari makan”. (Letterlijk: Eten zoeken en de term wordt gebruikt voor ” Trachten te overleven.” ). Uiteraard geldt dit voor zowat geheel Indonesia en natuurlijk ook voor alle andere arme landen. Doch ik doel maar al te graag op Indonesia, omdat ik een zoon ben van dat land en het daarom mijn liefde en voorkeur heeft.
Het oude vrouwtje zag ik dit jaar ook weer. Echter niet meer zo veelvuldig en langdurig als voorgaand jaar.
Ik miste haar de eerste dag en vroeg aan Mia (de hulp pembantu) waar ze was? “Ach Pak, ze komt zo nu en dan nog wel eens, want anders wordt ze opgepakt door de politie en in de bak gezet wegens landloperij.” Landloperij? In de bak? Een oud vrouwtje die tweedehands lorren tracht te slijten aan becakrijders, net zo arm als zij.
Indonesia en met name in de grote steden, is inderdaad bezig om het straatbeeld te verbeteren en neemt maatregelen om het idee en plan te verwezenlijken. Helaas gebeurt dit maar al te veelvuldig over de ruggen van de kleine man. De zooi opvegen is makkelijk, maar dan er een vervolg aan geven, dat schijnt niet te kunnen in Indoland. Want daar veegt men nog steeds alles weg onder de kolong. (Onder het bed.)
De tweede dag zat ze er inderdaad toch, alsof ze mijn stille wens had gehoord.
Foto onder: Het oude vrouwtje op de stoep langs de kant van de Jalan Kusuma Bangsa hoek Jl Kacapiring. Ik wilde niet al te opdringerig zijn en fotografeerde haar vanuit de tuin achter het hek.
Foto onder: Het oude vrouwtje van een afstand gefotografeerd in de regen. De fietser en het oude vrouwtje bevinden zich op de Jalan Kusuma Bangsa (Cannalaan) en rechts is nog een stukje van de Jalan Kacapiring te zien. Dit gedeelte van de Jalan Kacapiring loopt door naar de spoorbaan om daar dood te lopen. De Jalan Kacapiring kruist echter de Jalan Kusuma Bangsa in het verlengde. Op de foto niet te zien, maar denkbeeldig haaks oversteken. Helemaal links op de foto is nog net het dak, achter de manggaboom, te zien van de woning waar de familie Crawfurd heeft gewoond ( Jos !!!!! ). Maar …. het is een scheepvaart kantoor geworden en de tuin en de keuken zijn omgetoverd tot kantoor ruimtes. Mijn befaamd muurtje in volle glorie. Helaas, rechts van het hek is het muurtje een grote witte muur geworden met prikkeldraad erboven….. maar het weerhoudt de electriciteits meteropnemer niet om er overheen te klimmen, als de bewoners niet thuis zijn en de goeie man zijn plicht moet doen.
De warung rechts, nog net te zien op de foto, is in werkelijkheid een stuk groter en het lijkt wel of het een klein duwkarretjes-warung is. Dat duwkarretje staat toevallig daar, omdat men er af en toe gebruik van maakt om spullen te vervoeren. De eigenaar slaapt er, kijkt er TV, kortom hij woont er dus. Water? WC? Water tapt ie van de kraan binnen het erf gelegen net achter het hek.
WC? Aha, hier komt de verklaring. Waar dat duwkarretje staat geparkeerd is ook een putdeksel. Toen ik er nog woonde was het een open verzamelput van de riolen die daar bij elkaar kwamen en gevuld met…. ikan lele. Eh… waar moeten we onze behoefte doen?…. Dekseltje optillen, even jongkok met een stukje zeildoek ter afscherming, klaar is Pak Warung…. Cuci tangan (Handjes wassen) omdat er wat verkocht moet worden? Mana bisa…Hoe ken dese, gaat toch niet. Des te lekkerder smaakt de pisang goreng toch… Yes, de smaakpolitie van Nederland zie ik al met volle snelheid op deze warung afstieren. LOL LOL.
Onverwachts maar toch verwacht, om een uur of 6 ’s morgens was ze present. Op het zelfde stekkie op het trottoir gezeten met de benen op de straat gekruist, in de schaduw van een boompje, maar dit keer had ze haar grote bungkusans (bundels) dicht gelaten. Als de politie er aan kwam kon ze meteen opstappen en doorlopen. En zoals voorheen in de jaren, dat ik haar zag, verkocht ze niets.
Ik liep naar haar toe en bemerkte dat ze – in tegenstelling tot vorig jaar – hele schone kleren aan had. Een spierwitte kabaya en een mooie bruine sarong. Ze zag er heel erg goed verzorgd uit. Maar haar ogen deden me schrikken. Haar ogen toonden dof, glazig en melkachtig wit en ze traanden en een vliegje zat in haar ooghoek zich tegoed doen aan het traanvocht. Verleden jaar was het lang niet zo erg als nu. Ik hurkte naast haar neer en groette haar en zei verder niets. Natuurlijk wist ze echt niet meer wie ik was en ik merkte, dat de warunghouders naast en tegenover het huis van Oom inclusief mijn vriend pak becak, het tafereel toe- en bekeken.
Ik drukte stiekem het vrouwtje een bedrag in haar handen, zodat ze in elk geval de komende weken zich geen zorgen over haar leven hoefde te maken. ” Oma, moge het u goed bekomen en moge het u nog meer geluk brengen.” stamelde ik enkel in het Javaans tegen haar. Ik was gelukkig, dat ik haar weer zag.
Ze deed me zozeer aan mijn oma denken in haar laatste levensjaren: ook blind en oma keek ook zo gelaten. Het oude dametje keek in de richting waar ze vermoedde dat ik zat en antwoordde, dat ze hoopte dat Allah mij eeuwig zou behoeden en dat mijn nazaten en ik alle geluk van de wereld mochten krijgen en dat we altijd gezond mochten blijven.
” Oma, vroeger had ik net zo’n oma als u. Ze was ook blind.” trachtte ik het gesprek te vervolgen. ” Weet ik mijn zoon, daarom kwam je ook naar mij toe. Als ik gezond was, dan zat je hier niet.”
Omaatje was niet enkel blind, maar omaatje was ook nog wijs. We praatten nog wat over koetjes en kalfjes en ik was leeg van binnen.
Ik stond op en zij stond op. ” Dag jongen, het moge je goed gaan” en ze strompelde de weg over, richting waarheen? Het onbekende voor mij en voor haar het bekende.
Ik wist zeker dat ik haar nooit meer zal weerzien. (En dat was ook zo in de jaren erna. Mijn vriend pak becak wist het niet, de warunghouder wist het niet, de parkeerwacht wist het niet.)
Ze had haar nette schone kleding aan en was waarschijnlijk al op weg naar haar einde. Zelfs de bungkusans die ze meedroeg waren kleiner geworden in vergelijking met verleden jaar. Verleden jaar stopte ze ook altijd bij de warung en kreeg een portie eten mee. Nu strompelde ze de warung voorbij en het pakketje eten interesseerde haar ook niet.
Net als voorgaande jaren was de tijd op dat stekkie stil blijven staan en de rustende becakrijder bij de warung en de warung eigenaar hadden alles geobserveerd en ze groetten me met opgeheven hand toen ik terugliep het erf op. Zouden zij het ook weten? Zouden zij het ook weten dat omaatje, net als mijn mangga boom had gewacht, totdat ik ze nog een keer mocht groeten? Ik bemerkte ook bij hen de gelaten uitdrukking en houding, die Indonesiërs eigen kunnen zijn.
Even later kwam de hulp van de warungeigenaar ook het erf op met twee lege emmers om water te tappen uit de kraan naast het tuinhek. Hoe goed herinner ik me van vroeger zulke emmers. De borden en glazen werden er in afgewassen. De ene emmer voor het sop en de andere om in af te spoelen. En om de paar uren en naar gelang de hoeveelheid klanten, werd het water ververst.
“Meneer, bent u familie van de dokter? Vast wel, want de dokter is altijd goed geweest voor ons. Ik moest vroeger een behandeling ondergaan voor mijn longen (astma) en ik kon het niet betalen, maar de dokter heeft me alles kwijtgescholden en nog extra medicijn gegeven. Als de dokter er niet was geweest, dan zou ik hier niet meer staan. Ja meneer, ik kom helemaal van Bondowoso en ben hier verzeild geraakt. Heb geen familie meer en bla bla bla bla……….”. Zomaar ineens kreeg ik versterkt mijn thuisgevoel weer in me. Je kent elkaar niet en toch ken je elkaar wel. Zo anders als in Holland is het daar.
Hij ratelde door en ik luisterde met een half oor en de andere helft van mijn gehoor werd overstemd door het geraas en getoeter van de dag en nacht voorbij glijdende en rijdende en wandelende en krioelende mensenmassa, allemaal op weg naar hun bestemming. Een menselijke zwerm bijen was het.
Een constante stroom van brommers, fietsers, becakrijders, auto’s, angkots (= stopwaarjewilttaxi’s) die net zo makkelijk midden op straat ineens op de remmen trapten om passagiers in of uit te laden, vuilophalers op blote kakken op het brandend asfalt met 10 cm dik eelt op de zolen van hun voeten, die elke morgen hun ontbijt (sarapan pagi) en hun bakje koffie daar kwamen nuttigen en opslurpen.
Afgeladen becakrijders met vrachten van wel een meter of 2 hoog en bovenop gezeten en torenend de eigenaresse van de verkoopwaar op weg naar de pasar en de arme becakbestuurder die het alles niet kon overzien en naast de becak liep. Becakrijders zich zelf puffend en hijgend bijna doodtrappend vanwege de zware lasten en een kwebbelende eigenaresse met schelle en luide stem in het zwaarste dialect tegen de becakrijder aan zat te meieren. En op zijn gezicht stond heel duidelijk te lezen: ” Mens hou nu ’s een seconde je kwebbel dicht, ik ben al zo moe.” Becaks dwars tegen het verkeer in en alles raasde er gewoon omheen, zelfs in het donker flikten ze het om met die piepkleine verlichting eigenzinnig hun dwarse weg te vervolgen met een flair van “wie doet me wat? Ik ben Pak Becak, de koning van de straat.”
En alles kriskraste dwars door elkaar, langs elkaar, tegen elkaar in en het reilde en zeilde. Nog niet één keer heb ik een ongeluk gezien of gehoord.
En deze chaos is niet enkel op de drukke Jalan Kusuma Bangsa die van benedenstad naar bovenstad voert
In geheel Surabaya en omstreken is het allemaal een grote verkeersbende en chaos en dat 7 dagen in de week gedurende 24 uur. Men komt en gaat naar believen op elk uur van de dag of nacht.
Ik kwam eens weer een keer in Surabaya aan op een vrijdagavond om een uur of 7 en de weinige auto’s op de snelwegen van Juanda Aiport naar de stad werden begeleid – als een escorte van hoge regeringsleiders- door wel duizenden motoren die al kris krassend voor naast achter en als het even kon nog boven op de auto’s scheurden. Moeders en kindertjes achterop, tussenin, op de armen gedragen. Te gek om los te lopen en doodsangsten stonden we uit om dit soort acrobatische motor toeren. Snelheden van 80 / 90 km per uur waren normaal. Natuurlijk heb ik dit soort beelden ontiegelijk vele keren reeds eerder gezien, doch het leek wel alsof het elk jaar meer en meer wordt.
Foto onder: (Collectie Tropenmuseum). Uitzicht op de Jalan Tunjungan met de Simpangklok genomen met de rug naar de Simpang Apotheek en rechts op de hoek Toko Piet.
Ik heb vaak met mijn pa op dat stukje trottoir gestaan, waar die eenzame wandelaar toevallig net loopt helemaal rechts op de foto, als hij nodig even een sjekkie op moest steken en hij keek rond naar het verkeer en ik keek mee en vroeg me dikwijls af waar ie toch naar keek en wat er in zijn hoofd omging. Misschien trachtte hij me iets bij te brengen? Toen wist ik het niet. Nu jaren later weet ik het wel. Ik vermoed dat hij getracht heeft mij te zeggen: Kijk om je heen naar de wereld en leer ervan; leer van wat je ziet, van wat andere doen, leer van de kleurrijke mensenmassa, die allen iets aan het doen zijn mensen eigen en kijk zodat je later kunt zeggen dat je daar was en dat je één bent geweest van dat stukje aarde.
Foto onder: (Bron Surabaya Tempo dulu). Het oude Whiteaway gebouw op de Jalan Tunjungan, een soort warenhuis, beetje van standing. In de oorlog ten dele kapot gebombardeerd en na de oorlog deels in gebruik genomen door een soort dagwinkeltjes gedoe die hoofdzakelijk kleding e.d. verkochten, een soort markt. Later, in elk geval na 1961 werd het afgebroken en herrees daar de nieuwe Tunjungan Plaza. Het eerste wat ik in die plaza Tunjungan kocht, was een stukje gereh. (Gedroogde zoute vis.) Idioot van me. Wie koopt er nu gedroogde zoute vis in een supermarkt van een plaza, terwijl de pasar het voor minder dan de helft verkoopt. Maar ik wilde op dat specifieke moment gewoon even het gevoel terug hebben, om iets te kopen op een plek, waar ik jaren voorheen ook vaak iets kocht. Ik wilde gewoon zo’n bekend thuisgevoel even voelen.
Bewaar me als Persebaya de lokale voetblaclub een thuiswedstrijd heeft. Het lijkt wel of héél Oost Java op allerlei mogelijke wijze de stad intrekt; lopend, fietsend, liftend, vrachtwagens vol afgeladen, op motoren nog meer afgeladen dan anders en allen zwaaiend met de groene kleuren van de club en bijna geen van allen in bezit van een kaartje….maar in de buurt van het stadion staan bomen en een paar gebouwen waar in- en opgeklommen kan worden om alsnog via een dergelijke wijze een glimp van de wedstrijd op te kunnen vangen.
Dan het teruggaan naar huis als de volkskermisachtige wedstrijd afgelopen is. Ik heb de afloop van een wedstrijd staan klokken hoe lang het duurde aleer het toeschouwers publiek eindelijk van de straten verdwenen was: letterlijk 2 uur duurde het voordat het laatste groene hemd of sjaal uit het zicht was. Wee oh wee het gemotoriseerde vervoer (behalve personenwagens dan): De dreigende horde stapte als één grote krijgsmacht zo de weg op, verkeer of geen verkeer met hoge snelheden en of men wil of niet wil: men stopt en zoveel mogelijk fans worden in- en opgeladen en daarna kan het verkeer weer verder. En de politie? Ik stond erbij en ik keek ernaar, klaar toch? Lost zichzelf wel op.
Foto onder: Mijn stekkie op het bankje op het trottoir met pak Yanto de parkeerwacht altijd naast me, want ik moest hem altijd honderduit vertellen over Holland en het leven daar. De man was vroeger boer, verkocht zijn stukje land en trok met gezin naar de grote stad om tot de ontdekking te komen, dat ie beter op het platteland had kunnen blijven. Gedane zaken nemen echter geen keer en hij maakte er wat en slaagde erin om zijn kinderen toch te naar school te kunnen sturen.
Één der laatste keren bracht ie me op een ochtend een pakje van thuis van zijn vrouw mee voor mij. Het is lekker en gezond, zei hij. En misschien mis je Holland dan niet zo. Het was goed bedoeld van hem. Ik maakte het pakje open en er zaten een stuk of 5 gekookte aardappelen in.
Ik bedankte hem en vroeg waarom hij dacht dat ik Holland zou missen. “Nou”, antwoordde hij: “U eet nooit binnen in het restaurant van uw oom. U eet altijd maar die koekjes en de bubur van de straat, dus ik dacht dat u het eten van Indonesia niet zo lekker vindt.” Simpele eenvoudige gedachte van hem, die me ontroerde. Want hij had mijn eetgedrag bestudeerd en daaruit zijn conclusies getrokken maar niet bij stiilgestaan, dat ik juist de straatkoekjes zo miste en daarom me te barsten vrat aan die zooi en niet omdat ik het restaurant gedoe niet lustte.
De laatste dag dat ik daar te Surabaya doorbracht, kwam ie weer met een pakje aan. “Hier voor u, want u houdt zo van voetbal.” Er zat een klok in met een afbeeltenis van Chelsea. Tja, wat kon ik zeggen? Die man had geen studie ooit in zijn leven kunnen volgen, maar wist van observeren af. Als afscheid zei hij tegen me: “Als u terug bent in Holland, wilt u me dan een postkaart sturen, dan kunnen mijn buren zien, dat ik verre kennissen heb.” Toen ik terug was in Holland, heb ik die man bergen postkaarten gestuurd en de postbode daar en zijn buren zullen wel het één en ander gedacht hebben…..
Pak Yanto, gezeten op zijn bankje en geduldig wachtend op iets wat niet komt…..Zijn salaris bestaat uit fooien van klanten met auto’s….. en die dag dat ik hem op de foto vastlegde was er slechts één klant met een auto. De andere klanten kwamen op de motor of lopend. Die bewuste dag verdiende hij slechts één euro totaal. En die stoel? Die stoel haalde hij altijd voor me achter het hek vandaan; die stoel was voor zijn “grote” vriend uit dat verre land, die uren naast hem wilde zitten om te verhalen en zijn honger naar kennis van de vreemde te stillen. Het bankje was volgens hem te min voor mij, want daar zaten wel eens anderen op met hun vuile broeken, zei hij.
Ik zat op het bankje naast de parkeerwacht toen er weer eens een horde jonge duivels overdadig de groene clubkleuren met zich meevoerend of dragend, passeerde op weg naar huis en één brutaal snotjong (ik herkende mezelf uit vroegere tijden) op me af stapte en om een sigaret vroeg, want hij zag me een saffie opsteken.
“Pak, mag ik ook een sigaret?” (Let op: hij vroeg dus beleefd of ie er ééntje mocht hebben, hij eiste dus niet.) Ik gaf hem er één en vanzelfsprekend kwam zijn tweede vraag: “Pak, mijn vriendjes, mogen die er ook één?” Ik herkende ook dat gebeuren van vroegere tijden: denken aan je vriendjes als je wat te delen had in je armoezooitje.
“OK, even wachten.” zei ik en vroeg de parkeerwacht Pak Yanto, om binnen een pakje te halen uit de voorraad en ik verdeelde het pakje tussen de buaya’s en heel beleefd zei een elk van hen netjes en fatsoenlijk hun dankjewel en weg ging de horde, slinks achteruit kijkend op de weg of er niet een vrachtauto aan kwam die hen mee kon nemen, al paffend en wel, op de sloffies met korte broekies en de grote tienerbekken naar elkaar toe. Mijn vriend pak becak rustend in zijn becak, zag het en lachte. En heel even was ik terug in mijn Surabaya jeugd en was ik de horde dankbaar dat ze me zo’n moment hadden gegeven. Ik keek ze na en één van hen keek achterom naar me en zwaaide en we zullen elkaar nooit weer zien.
Foto onder: Niets, maar dan ook niets kan de horde Persebaya Boneka’s (roepnaam van de supporters) weerhouden, om de weg naar het stadion te vinden; al moeten ze hun weg door een moeras banen, omdat de politie elders een wegblokkade had opgezet. (Foto: Suara Surabaya maart 2012.)
Ik ben opgegroeid in Surabaya en ik ben er vaak terug geweest zowel voor werk toen als plezier nu. Het gemoedelijke verkeer is weg en heeft allang plaats gemaakt voor de wilde chaotische jacht naar overleven. Het was ooit een stad met een paar honderdduizend inwoners en nu telt het met de buitengemeenten erbij zo’n kleine 4 miljoen mensen. En de mensen zijn niet veranderd net zo min als hun gewoontes en gebruiken, maar dat verkeer, dat vreselijke verkeer wel.
Surabaya dat ik kende van vroeger uit mijn jeugd en tienerjaren is geweest en voorgoed weggegaan. Het is een haast onbekende schrokkende stad geworden net zoals veel andere grote steden in Indonesia. Hoe meer het schrokt, hoe groter het groeit. En een niet te stuiten aanvoer van mensen zorgt dat het schrokken nog meer plaats kan vinden.
Dag Surabaya, het ga je goed en je zult mij zeker overleven. Misschien zie ik je wel weer, misschien niet, maar voor nu is het: Dank je wel voor mijn lange jeugd in jouw stratenschoot. Dank je wel stad van de krokodil en de haai. Dank je wel Sura en dank je wel Buoyo. En ondanks alles wat lelijk en slechts is in Indonesia , ……….. je bent en blijft mijn stad………………….want ik heb zo intens geleefd in en met jou en nergens anders ter wereld heb ik dat gevoel ooit teruggevonden. En telkens weer ik jou verlaat, telkens weer ik dit memoreer.
Look around you…. look at your friends…… they ‘r still out there, but where have you been…. you’d better get busy start calling their names, coz they still love you….. ………. Pick up the pieces and start over again , your friends still love you but where have you been?…
Oh, where have I been all those years.
I betrayed you and left all my dears.
Mijn achterneef Merle die niets te doen had en mijmerde en dit liedje maar zong.