De Padvinderij

De padvinderij van de Cannalaan en de Ambenganweg en omgeving.

Nieuwe benamingen: Cannalaan = Jl Kusuma Bangsa {zonder “t” graag} en Ambenganweg = Jl Ambengan.

Belevenissen aangetekend door Ted Grashuis, waarvoor mijn dank. Het artikel alsmede de twee zwartwit foto’s zijn het copyright van Ted Grashuis en men gelieve er rekening mee te houden. Een foto copyright Slamet Rahayu en overige foto’s Google.

Qua tekst heb ik het artikel onaangeroerd gelaten, doch qua lay-out aangepast ten faveure van het lezerspubliek en waar nodig heb ik zelf enkele aanvullingen geplaatst.(Deze zijn door mij gekenmerkt).

Zie ook de pagina Ted Grahuis van de Ambenganweg voor meer achtergrond informatie.

PADVINDERIJ IN SURABAYA IN DE JAREN 50 / 60.

Dit verhaal is een vervolg op wat ik een tijdje geleden heb geschreven over de Theresiaschool in Surabaya.

Ik ben begonnen bij de welpen, o.l.v. een akela, haar naam ben ik helaas  vergeten. Maar ik vond het maar een kinderachtig gedoe en al gauw meldde ik mij aan bij de padvinderij.

Deze stond o.l.v. hopman Lammers, bijgestaan door vaandrig Fred v.d. Geugten.

Enkele namen van mede-padvinders kan ik me nog herinneren, nl. Max Wetters, Victor Manz, Ronnie Manz, Ron van Alphen, Eduard Lasalvia, Guus de Wit (?), Wietje Kloot (ik weet niet of dit zijn echte naam was) en toen ik goed op bijgaande foto keek, ontdekte ik , dat Hans Boers ook van de partij was!

Onze geestelijke leider was pastoor Niesen, als hij aan kwam lopen, dan riepen wij luidkeels: hatsjoe! hatsjoe! Een beetje flauw van ons, maar hij moest er altijd wel om lachen.

Pastoor Niesen kreeg vanuit Holland van zijn familie een motorfiets toegestuurd. Hij was er natuurlijk erg blij mee, alleen hij had nog geen motorrijbewijs. Daarom ging hij elke dag oefenen op het terrein van de kerk en de Theresiaschool. Wij hielpen hem door grote cirkels en achten op de grond te tekenen en als dank mochten we om de beurt achter op de motorfiets meerijden. Hij slaagde daarna met glans voor zijn rijbewijs!

Ons terrein lag aan de achterkant van de Theresiaschool, het was nl. de Chinese begraafplaats. Daar stonden de grafheuvels, met daar tussen grote grasvelden, begroeid met voornamelijk mangabomen. Wij mochten alleen niet aan de manga’s komen, hoe verleidelijk ze er ook bijhingen.

De begraafplaats was van de Theresiaschool gescheiden door een hoge muur, bewapend met ingemetselde glasscherven. Dit om te voorkomen, dat dieven over de muur zouden klimmen. Maar dat was voor ons geen probleem. Wij kapten dan een pisangboom om en drukten de zachte stam (ketebok pisang) stevig op de glasscherven en zo konden we zonder kleerscheuren ons terrein bereiken. Er was wel een toegangshek naar de begraafplaats, maar dan moesten wij een heel stuk omlopen en daar hadden wij natuurlijk geen zin in.

Elk weekend (1) bivakkeerden en sliepen wij op de begraafplaats, wij zetten dan een grote tent op, groeven om de tent een afwateringsslootje, voor het geval dat het ’s-nachts zou gaan regenen. Ook belangrijk was om rond de tent tali doh (zwart touw met scherpe stekels) rondom de tent te leggen, dit om te voorkomen, dat er  slangen de tent in zouden kruipen.

Van huis uit brachten wij potten en pannen en allerlei etenswaren mee en zo maakten wij boven het kampvuur onze maaltijden klaar. Wij vermaakten ons verder met allerlei behendigheidsspellen, zoals landveroveren, bijl-gooien, oefenen in allerlei knopen, of we zaten elkaar in de avond bang te maken met allerlei spookverhalen. Van de Chinese spoken hadden wij geen last, die bleven wel rustig. Regelmatig kwamen Chinezen offergaven brengen en ze legden die dan bij het graf van hun overleden familie. Die offergaven bestonden vaak uit allerlei lekkernijen, bestemd om de geesten gunstig te stemmen. Als ze vertrokken waren en verder niemand aanwezig was, speelden wij dan voor geesten en aten alles op.

Op een keer werden wij uitgenodigd door een padvindersgroep uit Malang (2) om mee te doen aan allerlei activiteiten. Wij gingen er met de trein heen en sloegen onze tent op aan een steile kant van de Brantasrivier.

Dezelfde avond werden we onaangenaam verrast, doordat onze tent in onze slaap werd neergehaald en boven op ons viel. Dat was het werk van de rivaliserende padvindersgroep.

De volgende dag moesten we onze kunnen tonen en moesten we met een bamboe stellage naar de andere kant van de Brantas zien te komen. Daar hadden wij helemaal geen ervaring mee en de angst sloeg ons om het hart, temeer omdat de rivier meer dan 10 meter onder ons lag. Maar we lieten ons niet kennen en de lichtste onder ons, ik denk dat het Wietje Kloot was, klom met doodsverachting de stelling in.

De anderen hezen de stelling op en probeerden daarna voorzichtig de touwen te vieren met het doel, dat het uiteinde aan de andere kant van de rivier zou komen. Maar halverwege begon Wietje te schreeuwen en te brullen van angst en hij dreigde van de stelling af te vallen, dat zou een val van zeker 10 meter geweest zijn. Met veel kunst en vliegwerk kregen we hem gelukkig weer veilig aan de kant.

Er stonden ook klapperbomen op het terrein en rakoes zoals we waren plukten we zoveel mogelijk klappers en aten we het vruchtvlees en dronken wij van de klappermelk. Met gevolg, dat we als een reiger afgingen en slappe knieen kregen. Dat was natuurlijk niet bevorderlijk voor onze verdere prestaties en we gingen dan ook met weinig resultaat weer huiswaarts.

Regelmatig hielden wij op het grasveld ’s-avonds een groot kampvuur. De hele buurt kwam dan aanlopen, ook de pastoors, en zo maakten wij er een geweldige happening van. Er werd dan als vaste prik de canon gezongen: Een uil zat in de olmen, bij het vallen van de nacht! Koekoek, koekoek, enz. Allerlei dwaze sketches werden  opgevoerd, tot hilariteit van de omstanders.

Jammer genoeg vertrok de één na de ander naar Nederland en onze groep werd steeds kleiner en kleiner. Totdat ook hopman Lammers vertrok, betekende dat het einde van onze padvinderij!(3)

Ted Grashuis.

Aaanvullingen geplaatst door de webmaster.

1) Persoonlijk kan ik me niet herinneren, dat ik meedeed aan deze weekend bivakken. Ik vermoed, dat ik hiervoor geen toestemming had verkregen van mijn pa en ma, gelet op het feit, dat ik tot de jongsten behoorde en ma waarschijnlijk op één of andere manier het schrikbeeld nog voor ogen had van mijn periodes in de oorlogskampen.

2) De uitnodiging te Malang was te Oro Oro Dowo, een voorstadje/wijk.. Het evenement vond plaats in de buiten contreien van Oro Oro Dowo. Persoonlijk kan ik me dit terrein en de omgeving nog goed herinneren. Het was inderdaad een behoorlijk steil aflopend gedeelte richting kali. Op bijgaande foto’s draag ik bruine schoenen en na terugkeer thuis, heb ik deze schoenen nooit meer gedragen. De schoenen werden ’s nachts voor de tent geplaatst en de volgende morgen dook ik met mijn blote kakken pardoes mijn schoenen in en voelde meteen aan de tenen van mijn rechtervoet in de schoen een blubberige massa. Het bleek een jonge kodok (kikker) geweest te zijn, die zich in de schoen had genesteld en die door mij dus plat gedrukt was. Was ie uitzich zelf in de schoen gekropen of….. ? Ik zal het nooit weten.

3) Het einde van de padvinderij had ik niet meer meegemaakt. Wegens vertrek van velen naar Nederland was de groep inderdaad uitgedund en was het voor de hopman Lammers ondoenlijk om de resterende leden op te peppen. Voordat de groep definitief uiteen viel, had ik mezelf bij hopman Lammers reeds afgemeld. Dit afmelden kan ik me ook nog goed voor de geest halen en dat vond plaats thuis in de tuin van het paviljoen ergens halverwege de Jalan Kacapiring waar hopman Lammers zijn domicilie had. Niet lang na deze afmelding was ook hopman Lammers vertrokken. Eerlijk gezegd lag het straatstruinen met vriendjes me beter dan het “geordende” leventje bij de padvinderij.

Hieronder een tweetal foto’s van Ted Grashuis en welke zijn eigendom zijn. Ik zelf kan me de plaats niet herinneren waar deze foto’s gemaakt zijn. Eh, 3x raden wie de hopman en wie de pastoor waren en wie ikke is.

Hieronder een foto van Slamet Rahayu te Klojen Malang om enigszins een beeld tevoorschijn te toveren hoe het terrein eruit zag. In de diepte rechts een stukje van de kali te zien. Men dient dan alle huizen weg te denken.

Hieronder een foto van Google van de Jalan Kacapiring. In de rug van de fotograaf kruist de Cannalaan deze straat en recht vooruitkijkend aan het einde van de straat kruist de Jalan Slamet. Hopman Lammers woonde in het paviljoen van het huis rechts met het bordje op het hek. Helaas zijn ook deze huizen totaal onherkenbaar verbouwd door de huidige eigenaren.

Hieronder foto’s via Google van het zelfde gedeelte, maar dan andersom. De fotograaf kijkt nu richting Cannalaan en het paviljoen is dan links gesitueerd. Op de tweede foto hieronder is het huis te zien van Jl Kacapiring nummer 11 alwaar ik resideerde.(Het huis achter de grote boom met de blauwe en witte onderkant auto geparkeerd.)

Op de bovenste foto met het open hek. Vroeger woonde daar de familie Liem en tegenwoordig is het de praktijk van een dierenarts. Dit huis is zowat het enige huis nog, dat niet al teveel is verbouwd, wel her en der vernieuwd.

Wat me ook opvalt aan Google’s benaming is het volgende. De straatnaam wordt door Google gehanteerd als zijnde Kaca Piring.(2 aparte woorden dus). De juiste straatnaam is Kacapiring (aan elkaar) en dat is de Indonesische naam voor de Gardenia. Kaca Piring betekent namelijk iets heel anders: Kaca = glas en piring = bord.

Terug naar boven