Het huwelijksdrama tussen Peter Martherus Nahapiet en zijn echtgenote Mary Elias te Batavia in 1930.
Additionele informatie:
- Peter Martherus Nahapiet, geboren Nor Jugha Isfahan Perzië 1898, huwde op 19 maart 1921 te Soerabaja met Mary Elias. Uit dit huwelijk volgens krantenberichten een zoontje die in 1930 circa 5 jaar oud was.
- De genealogische achtergronden van Peter en Mary heb ik niet kunnen achterhalen. Ik vermoed dat Peter hoogstwaarschijnlijk familie was van M.A. Nahapiet, die een toko had te Soerabaya.
- Wanneer Peter Martherus Nahapiet naar voormalig Indië kwam is mij onbekend.
- In 1928 werd hij failliet verklaard en had voorheen een taxi verhuur bedrijf. In deze periode woonde hij Kebon Sirih 41 te Batavia.
- Volgens mededeling krant was de eis 9 maanden voor de ten laste legging. Wat het werkelijk vonnis was, is mij onbekend.
- In 1950 werd een lijst gepubliceerd met namen van personen die automatisch het Indonesisch staatsburgerschap hadden verkregen van de Indonesische regering. Men kon er tegen in beroep gaan en één der personen die er tegen in beroep ging was M. Nahapiet. Hijzelf? Familie? Yo no se.
Uit Bataviaasch Nieuwsblad 23 sept 1930:
RECHTZAKEN. HET HUISELIJK DRAMA OP RIJSWIJK.
Heden moet voor den raad van justitie te Batavia terrcht gestaan P.M.N., terzake van poging tot moord subs. poging tot doodslag.
De raad bestaat uit mr. Hesselink, president, en mr. Itentema en mr. Ten Bosch leden. Het O.M. wordt waargenomen door mr. Jongmans. Verdediger is mr. Phoa Liong Gie.
Beklaagde is 32 jaren oud en geboren in Perzië. Hij is Christen. Zijn beroep is verzekerings-agent. Bekl. verzoekt in het Engelsch, de behandeling zijner zaak in die taal te doen plaats vinden, en vraagt voorts behandeling met gesloten deuren.
Het O.M. meent, dat bekl. ruim voldoende Nederlands verstaat. Hij is tevens van meening, dat er voor het sluiten der deuren geen aanleiding bestaat.
De Raad gaat in advies om hierover te beslissen. Hij besluit dat de behandeling openbaar zal zijn.
Bekl. wordt beschuldigd op 13 Juli 1930 gepoogd te hebben zijn echtgenoote, Mary Nahapiet geboren Elias, opzettelijk van het leven te berooven door verscheidene mes- en vorksteken.
Subsidiair wordt aan bekl. poging tot zware mishandeling ten laste gelegd.
—
Verhoor van beklaagde.
Bekl. ontkent de poging tot moord en eveneens die tot zware mishandeling. Hij heeft in een abnormalen toestand gehandeld. Hij verklaart, dat zijn vrouw hem een maand tevoren na een ruzie verlaten had. Bekl. doet dan een lang verhaal over het uitgaan van zijn vrouw met den Heer T (=Teeuwessen), van allerlei geruchten welke hij daarover hoorde, etcetera. Het grootste deel van hetgeen hij verklaart, is aan de perstafel niet te verstaan.
Hij ontmoette in de maand voor den moordaanslag zijn vrouw herhaalde malen bij familie en kennissen, waaruit telkens weer ruzie ontstond. Bij een van die gelegenheden dreigde beklaagde dat hij er met zijn revolver een einde aan zou maken. Maar hij meende dat niet, zooals kan blijken uit het feit, dat hij dadelijk daarna zijn revolver bij een kennis deponeerde. Bekl. deed verscheidene malen pogingen om zijn vrouw over te halen weer bij hem terug te komen, doch aanvankelijk zonder succes.
Op den elfden Juli stemde zijn vrouw er eindelijk in toe weer bij hem — in een paviljoen-kamer van den pianohandel Kok op Rijswijk—terug te keeren, op een bepaalde voorwaarde. Maar op 13 Juli was het alweer mis. Er ontstond hevige ruzie, waarbij zijn vrouw hem plotseling een of twee keer sloeg. Bekl. sloeg terug en vanaf dat oogenblik weet hij zich niets meer te herinneren. Toen hij weer tot zijn positieven kwam, bemerkte hij dat hij vol met bloed zat. Hij zag zijn vrouw eveneens hevig bloedende op den grond liggen. De koster der Armenische kerk was er bij. Maar bekl. begreep niets van wat er gebeurd was.
Vervolgens worden aan bekl. de stukken van overtuiging getoond: bebloede kleedingstukken, een dito damesschoen, tafelvorken en nogal kleine tafelmessen, waarbij het mes waarmee de aanslag werd gepleegd en dat bij die gelegenheid in den rug van mevr. afbrak, etc.
—
Het slachtoffer.
Voorgeroepen wordt dan mevr. Elias. Getuige bevestigt in hoofdzaak de verklaringen van bekl. Zij erkent op den noodlottigen dag haar man het eerst te hebben geslagen. Hij sloeg terug en nam vervolgens een mes van tafel en — toen dat afbrak—een vork.
Op vlotte wijze legt getuige baar verklaringen af. Zij erkent met een haarlok van den heer T. in haar zak te hebben geloopen. Zij erkent dit stuk van overtuiging, als het haar wordt getoond en geeft toe, dat bekl. wel reden had hierover boos te worden.
Op een vraag van het OM. deelt getuige mede, dat zij zich intusschen weer geheel met bekl. heeft verzoend. En als haar man niet preventief zat, zouden zij weer samenwonen
Zij heeft slechts een week het bed moeten houden.
—
Getuigen.
De volgende getuige is de koster van de Armenische Kerk, die door tusschenkomst van een Armenischen tolk wordt gehoord.
Getuige verklaart door bekl. te zijn opgebeld om even te komen, met het oog op een ruzie tusschen de echtelieden. Het bleek.dat zij naar de bioscope wilde gaan—zonder haar man — waarover deze zeer boos was. Daaruit ontstond de vechtpartij met het verwonden van de vrouw door mes en vork als gevolg. Getuige heeft dit trachten tegen te houden. Tenslotte gelukte hem dit door het grijpen van de rechterpols van beklaagde.
Het blijkt voorts, dat bekl. na het al breken van het lemmet van het mes, de vork van tafel nam, en toen de laatste hem door getuige uit de hand was gerukt, een tweede tafelmes greep.
Het O.M. vraagt of getuige ook heeft gezien dat bekl. zijn gezicht naar de tafel had toen bij het mes greep of wel dat hij dit in het wilde weg deed.
Getuige zegt te hebben gezien, dat bekl. naar de vork en ook naar het mes keek, toen hij ze wilde grijpen. Bekl. draaide daarbij ook het hoofd naar de tafel.
Het O.M. constateert, dat er dus geen sprake was van het in het wilde weg grijpen van een wapen.
Bekl. heeft enkele bezwaren legen de verklaringen van getuige.
Dan wordt voorgeroepen de heer van Berkel, advertentie-colporteur, die op hetzellde erf woont als bekl.
(Getuige is op den dag van den aanslag, gealarmeerd door het hulpgeroep, de kamer van bekl. binnengeloopen. Op dat moment had bekl. juist gestoken. Hij maakte den indruk geheel overstuur en sterk overspannen te zijn. De volgende getuige is mej. De Bas, telefoniste, die eveneens op hetzelfde erf woont. Ze bevestigt het verhaal van den vorigen getuige.
Hierna komt voor de heer van Baarfeld , gepensionneerd kapitein, die ook op het erf van Koks Pianohandel woondo. Getuige hoorde vrijwel den heelen morgen kibbelen. Tegen 12 uur hoorde hij hulpgeroep, waarop hij te hulp schoot.
Getuige heeft bekl. na het gebeurde in getuige’s voorgalerij in een langen stoel laten liggen tot de politie kwam om hem te halen.
Getuige merkt op, dat bekl. geheel in de war was.
Voorgeroepen wordt getuige T., de vriend van het slachtoffer.
Getuige verklaart, dat mevr. Nahapiet wel eens met hem uitging. Maar bekl. vond dit goed. En toen bekl. kort voor den aanslag naar Bandoeng ging, beloofde getuige hem zijn vrouw niet te bezoeken. Getuige heeft zich daaraan ook stipt gehouden.
De officier van Justitie merkt op, dat getuige toch zeer wel wist hoe hij de oorzaak was van de twisten tusschen man en vrouw en zich desondanks niet hield aan de afspraak om niet meer te komen. Spr. noemt dit minderwaardig. Getuige beaamt het met een hoofdknik.
De zitting wordt dan uitgesteld tot Vrijdag a.s. half tien.
—
Wat er ook gebeurd was: moge zij in vrede rusten, waar dan ook.