Mijn grootouders van moeders kant:
Opa Gerrit Willem ten Cate en Oma Louisse Albertine Meijer; ook wel een verhaal over Indisch lief en leed, weliswaar meer leed dan lief.
Ondanks alles wat er gebeurd was, ondanks nu nog alle bestaande vraagtekens: Voor hen beiden die mijn grootouders waren en die ik dien te respecteren en eren en het hierbij dan ook doe, want bovenal zijn het mijn grootouders en zonder hen was ik er niet geweest.
Wat kan ik me herinneren van opa en oma? Flarden uit mijn vroege jeugd slechts. Echt gekend in de diepere zin van de betekenis “kennen”, heb ik hen nooit.
Ik, nu gepensioneerd, denk dan vaak aan die tijden terug en probeer alles op een rijtje te zetten en wel met hulp van archieven om tot een ietwat sluitend beeld te komen.
Op de foto boven opa en oma herken ik opa’s dagelijkse klederdracht niet: colbert en das en mooi overhemd. Is dus beslist vanwege het poseren voor de fotograaf.
Zoals ik opa me kan herinneren, droeg hij 7 dagen per week, ’s morgens, ’s middags en ’s avonds altijd het bekende witte tropenpak met een hoog stijf om de nek gesloten boord en 2 zakken links en rechts onder en links boven een kleiner zakje waar een zakhorloge in was opgeborgen en de ketting aan een knoop was verbonden.
Maar… opa droeg wel altijd sandalen waar zijn blote voeten in waren gestoken; dat is me ook bijgebleven
Opa, een strenge en soms onrechtvaardige man, die me nooit had omhelsd en waarbij ik van opa’s kant altijd een soort “afkeer” voor mij voelde. Later bleek het waarom: Opa’s lievelingsdochter, mijn ma Beatrix, huwde een weduwnaar met kinderen (mijn vader Theodoor Marie Cornelis Boers en zoon van een Resident) en dat zinde opa waarschijnlijk van geen kant. Opa loosde vaak genoeg – als ie weer eens uit zijn hum was – een kreet “Anaknya Boers” , hetgeen een ietsiepietsie minachtend klonk en vertaald betekent het “het zijn maar die kinderen van Boers.” Het bleef maar hangen bij me, die kreet van opa.
Opa, die me vaak ook smalend “HansPochHans” noemde en waarom weet ik niet? Wellicht omdat opa mij wilde laten merken, dat hij vond dat mijn vader uit een “pocherig” geslacht kwam?
Opa, die me op een goede dag ineens zomaar een spaarbankboekje overhandigde met een bedrag in Rupiahs vermeld en opa gaf me het boekje en zei: “Hier, je erfdeel en kan je het meteen opmaken.” Ik was denk ik een jaar of 7 en het boekje kon ik meteen overhandigen aan mijn pleegma Odilia Nancy ten Cate die het gebruikte om mij op te voeden. Ik weet heden ten dage nog steeds niet welk saldo erin stond vermeld. Ik weet enkel, dat er ergens in de buurt van de Simpang bioscoop te Surabaya een bank gevestigd was, waar ma en ik niet lang na de overhandiging van het boekje langs gingen en de man achter het loket geld overhandigde aan ma in ruil voor een paar grote stempels en strepen door het boekje heen. Saldo stond op nul komma nul.
Opa die ik ooit een brief schreef – op verzoek van mijn pleegma – om te vertellen welke vorderingen ik maakte op school en nooit kreeg ik van opa er iets over te horen.
Opa had – naar mijn idee – veel verdriet gehad in zijn leven, naar later bleek, toen ik het één en ander had uitgezocht. Wellicht dat dit ook een grote rol speelde in opa’s houding naar mij toe?
Opa overleefde zijn volgende kinderen:
- Zijn oudste zoon Gerardus Albertus Herman in de leeftijd van 14 jaar wegens ziekte in 1914. In de kamer stond op een houten standaard en hele grote foto van oom Herman, (Zo werd hij genoemd.)
- Zijn oudste en lievelingsdochter Beatrix Boers-ten Cate, mijn moeder in de leeftijd van 44 jaar als slachtoffer van de oorlog.
- Zijn tweede zoon Marius Aurelius ten Cate in de leeftijd van 39, als slachtoffer van de oorlog. Installatie beheerder BPM geweest. Volgens het OGS is hij in kamp Ngawi gestorven waar ik een vraagteken bij zet, gelet op wat de familie mij vertelde. Bewijzen heb ik echter niet wie er gelijk heeft.
- Zijn zonen Jan Fernand in de leeftijd van een jaar en Folkert Jan eveneens in de leeftijd van één jaar.
Opa had een moeilijke jeugd gehad en het boterde niet lekker tussen opa en zijn stiefmoeder Ditloff en opa ging op jonge leeftijd de wijd wereld in.
Al met al had opa geen makkelijk leven gehad en begrijp ik nu ten volle waarom opa altijd zo nors, streng en soms onrechtvaardig naar mij toe reageerde. Per slot van rekening was opa ook maar slechts een mens met gebreken en mag ik het hem niet kwalijk nemen, dat ik in hem nooit een opa zag. Voor dit laatste moet ik bij mezelf te rade gaan.
Er resten me vragen over de oorlog: waarom werden mijn zus en ik niet in dat grote huis van opa en oma ondergebracht? Waarom bleven we 5 jaren in diverse kampen? Opa en oma waren niet geïnterneerd en bleven in dat grote huis wonen tijdens de Japanse bezetting en opa bleef zijn werk zelfs doen op het Residentie kantoor en kreeg zelfs ook nog een bijbaantje van de Jap, namelijk Chef administratie of zoiets van één of ander vrouwenkamp nabij. Welke? Yo no se. Ik vermoed, dat opa en ma te oud en ziek waren om ons onder te brengen in hun huis. Het kan ook zo zijn geweest, dat opa en oma hun buik vol hadden van het feit, dat zij vóór de oorlog mijn halfzussen Julia en Petronella en halfbroer Cor al in huis hadden gehad. Zij waren kinderen uit het eerste huwelijk van mijn vader en mijn ma had op haar beurt haar handen vol aan mijn zus Marie die net geboren was in de jaren ’30. Dat zou ook een mogelijkheid geweest kunnen zijn.
Oma had haar plicht als vrouw van opa gedaan en schonk hem in totaal 8 kinderen, waarvan de zonen allen werden overleefd en er slechts 3 dochters overbleven, die ik gekend had: mijn pleegmoder, mijn tante Ellen en mijn tante Dien, en voor zover ik me het kan herinneren was er aan de oorlog nooit een end gekomen tussen die drie dochters; eeuwige haat en nijd was het.
Oma kreeg als dank een vreselijke ziekte: zware suiker en een totale blindheid en dit maakte haar bedlegerig zolang ik me oma kan herinneren en meegemaakt had.
Oma lag in bed en als ik sporadisch mee mocht met mijn pleegouders richting Pasuruan op bezoek vanuit Surabaya, dan was mijn vaste stekkie op de rand van het bed van oma en moest ik een kerstlied spelen op mijn mondharmonica en luisterde oma vol vervoering naar het liedje welke door mij in alle toonaarden werd bespeeld op de mondharmonica en welke zo vals als de neten klonk… maar oma was dan heel blij en de verdrietige trekken verdwenen van oma’s gezicht.
Oma had eeuwig dag en nacht een bordje met tempe goreng (gebakken soyabonen koek) naast haar bed op het nachtkastje en oma rook er altijd naar, als ze me verwelkomde.
Oma had op een dag een visioen terwijl ik op de rand van haar bed zat en ik keek naar oma en oma keek in trance naar een hoek van de kamer met een grote glimlach op haar gelaat. Ik herinner me wat oma zei tegen me na afloop van haar visioen: “Het was een groot stralend helder licht en uit dat licht stapte iemand die me riep.” Oma zei niet wie haar riep, maar dat maakte me niets uit, want nog nooit had ik oma zo stralend gezien.
Niet lang na dit visioen: Het was op een dag ergens begin jaren 1950 dat ik naast de deur van oma’s kamer op de grond gezeten zat te luisteren naar oma’s laatste rochels uit haar keel en de dag daarop werd oma gebracht naar het familie graf van de familie op het toen nog bestaande christelijk kerkhof vlakbij de kerk en driesprong gelegen in de nabijheid van de toenmalige Heerenstraat in Pasuruan…. Een dochter met Madurees nobel bloed keerde huiswaarts, vond haar vrede en einde van haar pijnen en zij werd begeleid door 2 van haar zonen die ook in de kelder lagen te rusten en te wachten op hunne moeder.
Oma werd bijgelegd via dat grote enge donkere gat van de kelder en ze verdween uit mijn zicht en niet veel later vertrok opa uit het huis en kwam bij ons in de garage wonen en niet veel langer erna was het opa’s beurt om zijn grote reis te maken en trok later de heer Leijdelmeijer in de garage, die het ook al niet zo lang volhield en ook richting CBZ ging om aldaar zijn laatste reis te beginnen.
Opa en oma woonden zowat net buiten de stad en hun huis was de laatste in de bewoonde wereld van Pasuruan grenzend aan de achterkant van de akkers en nabijgelegen kampungs. Koele donkere kamers en een grote wilde tuin geheel rondom het huis. Opa en oma’s slaapkamer was rechts en niet te zien op de foto. (Foto gekregen van Peter Storm van Leeuwen). Deze foto toont NIET het originele huis van opa en oma destijds, maar dat huis van opa en oma zag er bijna 100% eender uit. Via de grote voordeur kwam je in een gang met deuren links en rechts naar de woonkamer en (slaap)kamers, waarvan de achterste kamers voor de bediendes waren: Sadeli (oma’s steun en toeverlaat van jongsaf aan al) en Mina, de assistente van Sadeli en die wel 1000x aardiger voor me was dan Sadeli. Mina had een zachte stem en vol vriendelijke klanken en Mina bracht me altijd stiekem wat lekkers. Sadeli en Mina droegen eeuwig en immer een sarong met een spierwitte kabaya en blote kakken.
Na oma’s dood trok opa in bij ons op de Jl Kacapiring 11 te Surabaya in de garage en een stuk oud Indisch leven kreeg daar zijn eindbestemming. Foto privé eigendom. De foto is ietwat vertekend, doordat destijds de clickclak huistuinkeukencamera’s nog niet zo technisch waren. Het lijkt alsof de overloop schuin omhoog gaat, maar dat is beslist niet zo. Het gras op de voorkant onder zijn de resten van een verdedigingswal voor het sluipschuttersnest.
Een tweetal scenes van de Heerenstraat te Pasoeroean. De foto’s zijn tegenover gesteld genomen. Let op de namen op het verkeersbord. Er zit iets niet goed. Neem het maar onder de loep.
Een klein stukje genealogie:
- Opa’s overgrootouders waren: Gerrit ten Cate en Maria Alida van der Laan Droop
- Opa’s grootouders waren: Gerrit Willem ten Cate en Catharina Wilhelmina Persijn
- Opa’s vader was: Gerrit ten Cate en zijn stiefmoeder was: Cornelia Jeanette Ditloff
- Oma’s overgrootouders waren: Johannes Franciscus Meijer en Senie.
- Oma’s grootouders waren: Hermanus Nicolaas Meijer en Jannetje Gattiker.
- Oma’s ouders waren: Hermanus Nicolaas (vernoemd naar zijn vader) Meijer en Flamina.
Tja, dan hadden oma en opa natuurlijk nog een boel veel ooms en tantes, neven en nichten, broers en zusters, maar dat is een ander lulkoek verhaal.
Dag mijn opa en oma en dank dat ik in mijn leven een klein stukje van u beiden heb mogen meemaken. Moge jullie voor altijd rust en vrede hebben. Dank dat jullie mijn moeder hebben voortgebracht, verzorgd en groot hebben gemaakt.
Opa opteerde in jan 1951 voor het Indonesisch staatsburgerschap. Opa en oma woonden toen Bugul Lor nummer 21 Pasuruan.