Wie ik ben

Wie ik ben en van wie ik afstam.

Ik ben Hans en een Indo, geboren uit Madurees, Javaans, Kaukasisch-Armeens (Artsakh) , Duits, Frans, Belgisch, Limburgs, Zeeuws Hugenoot en Nederlands-Nederduits bloed. (Nederduits? Wa’s dat dan? Nederduits is wat tegenwoordig de provincie Gelderland onder andere beslaat). En misschien nog wel wat andere soorten bloed, wie weet?  Asjemenou, een rasechte nasi campur of hutspot dus. Geen wonder dat velen mij niet verstaan, aangezien ik een mengelmoes ratjetoe taaltje spreek…. Oh ja, sinds begin april 2015 ook nog ontdekt,dat één mijner voormoeders een slavin was uit Bengalen (Bangladesh tegenwoordig) en dat op last der “heren” VOC-dienaars, zij haar verdere leven mocht slijten in de contreien waar ene meneer van Riebeek ooit zijn hollandse turftrappers aan wal zette en het land maar meteen annexeerde in naam van etc etc etc….. maar wel van mijn voormoeder leerde hoe hij voortaan de botol cebok moest gebruiken… of niet. Maakt niets uit, want al leerde ie hoe ie zijn achterste moest schoon houden, het bleef een VOC-viespeuk ….Men wist niet beter toch in die landen die de wilde inboorlingen de beschaving bij zouden brengen..(Sorry: Ik bedoel : de landen die er op uit waren om te roven en te plunderen onder het mom van hun beschaving bij te brengen.)

Ik ben geboren en getogen in een overgangstijd van het oude Indië naar het nieuwe Indonesia, mijn hele jeugd in Indonesia doorgebracht en als volwassene de oceaan overgevaren en neergeplonkt in Nederland en pas de inhoud van het bekende Indonesische lied Tanah Airku ALTIJD op mezelf toe, want dat land heeft me grootgebracht.

Surabaya (Kota Pahlawan = Heldenstad en bewaar me hoevelen me nu vervloeken vanwege deze uitspraak)  is de stad die me heeft grootgebracht en gevoed en gemaakt tot wat en wie ik nu ben: een mengelmoes van vleugjes terasi, petis, cingur, nasi, sambel, pete, kentang (aardappelen), brood, boter, Indische bruine bonen soep en Indische macaroni, ketela pohong en singkong (casave), panpastei, nasi jagung(rijst gemengd met mais), kwaci, kacang, rujak, soto, sop buntut en weet ik veel wat nog meer.

Ik ben er op school gegaan, heb de straten afgestruind, mijn streken geleerd, de straatwarungs leeg “gevroten”, geknokt en pakslaag uitgedeeld maar ook gekregen, fruit en snoep gejat, ja zelfs op vullishopen gestruind, armoei naar binnen geschrokt, geld verdiend, mijn eerste liefde beleefd, met oud- en nieuw een geweer afgeschoten in de lucht, geleerd om een oude zware uit het leger afkomstige Harley Davidson met zijspan te berijden, meesmuilend gelachen naar een verkeersagent in zijn khaki uniform met de wit/zwart gestreepte mouwmanchetten en staande op zo’n soort tonnetje, omdat ie me slechts in een flits voorbij zag scheuren, gerend voor mijn leven omdat ik “geesten en spoken” op me af zag komen; het kan zo gek nog niet zijn of ik heb het wel gedaan in die warme havenstad bevolkt met allerlei volkeren. Want ….. we waren stuk voor stuk allemaal op zoek naar een stukje leefbaar leven onder de warme tropenzon; in die tijden was het leven zwaar, zo vlak na de bersiap periode met alle ellende ervan en Indonesia was nog aan het kruipen op weg naar een nieuwe toekomst. Een ieder zocht zijn plekje en niemand wist waar dat plekje was.

Ik werd geboren in een burgerslachtofferkamp Kawarasan nabij het soezerige provinciale stadje Kediri met haar rijke verleden, maar over Kediri ga ik hier niet over uitweiden……  Kawarasan, een door de Jappen omgebouwde onderneming en dat in de oorlog dienst deed als burgerkamp voor vrouwen, kinderen, zieken en oude mannen, waar de Jap toch niets van te vrezen had.

 

Mijn pa werkte op de onderneming Swarubuluroto en woonde op de onderneming met zijn gezin (ik zelf was nog in de productie afdeling van pa) en op een gegeven moment was het zover: Pa moest zijn spullen pakken en ging af naar een andere onderneming en ook al omgebouwd tot  burgerkamp Purwoasri (Kediri) en ma met mijn zus Miep en ik nog in ma’s buik naar Kawarasan. Pa stierf in Purwoasri (Kediri), éénzaam en verlaten in februari 1944, werd in een kuil ergens in de achtertuin gemieterd door de Jap (maar daadwerkelijk door collega gevangenen natuurlijk) en ma is die klap nooit meer te boven gekomen. Hij is later op een goede fatsoenlijke respectvolle manier door de ODO troepen in 1949 – vlak voor de overdracht –  opgegraven en herbegraven op het Europees kerkhof te Kediri.

Purwoasri – een desa/boerendurp meer niet, maar wat een impact heeft dit stadje op me. (Foto’s van internet gejat.)Verwar dit durp alsjeblieft niet met een ander nabij gelegen durp met de zelfde naam. Dit durp ligt in de buurt van Singosari Malang.

Een huis uit 1922. Zou mijn pa hier vaak langs gelopen hebben?  Woonden er toen misschien kennissen van hem in dit huis? Zou hij dan daar op visite geweest zijn? Misschien niet, misschien wel. OLH weet het, mijn niet meer op deze aarde aanwezige familie wist het, maar ik niet.

 

Ma werd apathisch en bedolven onder smart wegens het verlies van haar geliefde man. Miep mijn jongste zus – zelf nog een kind van 11 jaar geholpen door de overige bewoners van het gastvrije 5*Jappenhotel – nam, na mijn geboorte, de zorg van mijn groei en opvoeding op zich.

En zo trokken we kort daarna naar een ander kamp te Semarang/Ambarawa en vandaar weer naar het kamp Bergen Malang en aangezien onze 10-rittenkaart nog niet volgestempeld was, trokken we maar weer naar een ander kamp te Surabaya en van dat kamp uiteindelijk weer naar een naburig kamp te Surabaya.(Darmo en B-kamp)

In dit laatste burgerkamp Bourbonstraat kwamen mijn zus Miep en ik onder de hoede van een zus van mijn moeder, namelijk tante Ellen geheten, maar dat was een blauwe maandag want al snel werden we onder haar hoede vandaan geplukt door weer een andere zus van mijn moeder, namelijk Odilia Nancy ten Cate.

In het kamp te Malang, wijk Bergen kon ma inmiddels haar karretje niet meer trekken en zij werd begraven te Sukun Malang. Mijn zus Miep, stond erbij en keek ernaar; zelf nog een kind en mij als babykleuter/peuter dragend. Onbegrip en verdriet was alom; men stond erbij en keek ernaar en een ieder dacht er het zijne/hare van.

Mijn zussen Julia en Petronella kregen “gratis” onderdak in West Java. Veel weet ik daar niet over te vertellen, want zus Julia zwijgt erover en zal wel immer zwijgen, want ze wordt al 91 in 2012 en zus Petronella leeft niet meer en ik heb haar ook nooit gekend. Maar afgelopen maart 2012 kreeg ik onverwachts nog 2 foto’s toegestuurd van een nichtje van mijn zus Nel. Wat klinkt dat raar eigenlijk: “een nichtje van mijn zus Nel”, terwijl ik een broer ben van Nel, dus is het ook mijn nichtje toch.

Uiteindelijk, na veel gezeur, gerotzooi en gedonderjaag kwamen mijn zus Miep en ik aan bij onze pleegouders Odilia Nancy Ten Cate die gehuwd was met Thom Phefferkorn en woonachtig aan de Jalan Kacapiring no. 11 op de hoek van de Cannalaan (tegenwoordig geheten Jalan Kusuma Bangsa) te Surabaya.

De tante (Ellen) waar we heel kort onder de hoede stonden in het laatste burgerkamp had er op één andere manier geen lust in om een paar wezen extra aan de avonddis te hebben, aangezien er geen avonddis was op een bordje waterige sayur bayem (spinazie soep) na, met één kolfje jagung (mais), te delen met de anderen…..

En na zoveel lange lange jaren, zie ik dat bordje rijst met sayur nog steeds voor me… een wit zinken bordje van emaille waar op sommige plaatsen het emaille van af was gesprongen en gezeten op een oud omgekeerd kistje………….of bij het kleine beetje rijst een ietwat semanggi pecel. (Semanggi = klaver)….

Zoveel ophef in de berichten destijds, dat de exkolonisator nota bene zelf tulpenbollen moest kanen in die beruchte hongerwinter… So what? Jaja mensen, dat wist men hier in Nederland niet, wat wij daar in die jaren op ons bordje kregen toch?… Oh ja, hoor ik sommige Medelanders dan verbaasd vragen. Maar bij jullie (let wel: bij JULLIE) groeit toch alles in de vrije natuur en plukken jullie alles van de bomen toch?

Jaja, zo lust ik er nog een stuk of wat…… “Iya Pak.” zou Nanang mijn latere chauffeur zeggen, tijdens mijn reizen naar huis terug in de vakantie periodes, maar die zegt altijd op alles  “Iya Pak.” Want dat was het eerste wat ik hem leerde: “Altijd beamen wat ik zeg Nang. Begrepen?” …… “Iya Pak.” en dan gaat ie rustig niet door met wat ie niet aan het doen is… huh?

Schuin tegenover ons huis – midden op het grasveld, welke dienst deed als middenberm op de Cannalaan en gelegen op circa 50 meter van onze tuin vandaan lag een schuttersnest van de Jappen dat later in gebruik werd genomen door de Ghurka’s (Let op het begrip Ghurka en haal het niet door elkaar met de overige Britsch Indische troepen alsjeblieft) toen de Engelsen de stad Surabaya aan het bevrijden waren.

En weer later deed dat ding dienst als zitplaats voor diegenen die er lol in hadden om de straat te bezien en weer later was ie ineens weg. Hupsakee, de sloophamer erin en het puin werd in een gerobak (=handkar door man of os getrokken.)  afgevoerd en ergens op een verlaten stukje grasveld langs de spoorbaan gedumpt. Klaar toch. Geen gezeur met vooraf het grof vuil bellen. Zo draait dat daar al eeuwen toch…. Hup, alles wat je ziet (Neen, niet in de Indesit) maar ergens onder een of andere kolong vegen.

Op nog geen 300 meter afstand lag de voormalige Marinierskazerne Gubeng (Goebeng) waar mijn broer Cor ook nog was gelegerd in 1938 en deze kazerne werd weer door de Jap in beslag genomen en na de oorlog huisde hier de Indonesische Marine. Tegenwoordig is de kazerne er niet meer en is het omgetoverd tot een groot modern winkelcentrum, welke in 2010 in gebruik werd genomen. Dit hele gebeuren lag vlakbij gelegen (Jalan Anggrek)  aan de kant van het Gubeng station en aan de Cannalaan was ook gevestigd het jaarmarktterrein, welke in mijn jeugd dagelijks open was gesteld omdat er pasar malams (kermissen) werden gehouden, maar deze jaarmarkt lag aan het andere end van de Cannalaan, voorbij de Jalan Ambengan en ook nog voorbij de Pacarweg, waar de Armeense kerk was gesitueerd.

Een fragment uit een stukje emailverkeer met een “soulmate” en ondergetekende en ik vond dit fragment zéér zeker de moeite waard om het op mijn site te plaatsen. (Mijn soulmate gaf toestemming tot het plaatsen aangezien het voor een deel zijn bewoordingen zijn en ik daar respect voor dien te tonen !!)

Quote:

Recht komt toe aan wie geen recht kent.

Blinden staan op uit duisternis.

Vrede bevrijdt wie gevangen is.

De dagen van verdriet voorbij.

Beste Hans met wat filosofische goeie wil maken deze zinnetjes ook een beetje duidelijk waarom wij en vele anderen hun verhaaltjes en foto’s aan het www toevertrouwen. Er mag over de doden best wel iets verteld worden. Dat doet hun waarschijnlijk recht, en goed. Zeker als het over onze Indo achtergrond gaat.

Unquote.

Unquote.

 Zo, dat was dus in het kort een stukje “wie ik ben” en in welke Surabaya buurt ik zowat het grootste deel van mijn jeugd heb beleefd. Nadere details zijn te vinden op de subpagina’s en her en der tussendoor de regels in.

Foto’s onder: In 2010/2011 zocht ik de weg op, die destijds in de beginnende oorlogsjaren belopen werd door de “gevangenen” op weg naar de diverse burgerkampen – waaronder Kawarasan –  en die afkomstig waren van de diverse in de omstreken gelegen ondernemingen.

Ook weer zo’n vreemde gewaarwording binnen in me, toen ik daar langs de kant van de weg stond: ik keek naar die weg en in gedachten zag ik mijn moeder met mij in haar buik en mijn zus bepakt met het kleine beetje wat ze mee mochten nemen en meelopend een stel Japanse soldaten met geweren in de aanslag. Angst alom, brandende zon, honger en dorst misschien, ziek van ellende voor het onbekende en niemand wist wat hen te wachten stond. En dat allemaal onder begeleiding van een stel geuniformeerde Arigato en Sayonara jochies met een geladen geweer en vloekend en scheldend naar de horde “repatrianten”. Neem het die soldaten niet kwalijk; ze werden ook maar erop uit gestuurd door Shogun Hirohitootje met zijn Japans autootje. Laten we wel wezen: ze zaten toch ook liever in het theehuisje met een stel geisha’s te leuten in plaats van in de brandende zon te donderjagen.

 

Foto onder: Mijn zus Miep en ik (de gespierde hulk)  in 1949, op het muurtje van de tuin van de Jalan Kacapiring en Jalan Kusuma Bangsa (Cannalaan) gezeten. Bijkomend van de vele kampen, die we “bewoond” hebben en eindelijk een thuis gevonden. Het muurtje was een restant van een schuttersnest en links en rechts van ons zijn nog duidelijk de opstaande zijmuren van het schuttersnest te zien.  Voor zover mijn geheugen het toelaat, had ik slechts 2 van die witte zelfgemaakte katoenen hempjes en 2 witte korte broekjes en kreeg ik later pas echte bloesjes en echte broekjes uit de winkel gekocht, van mijn pleegma.

En ik stam af van Indonesisch bloed en ben er zeer trots op, want ik wist niet beter of dit was de manier om te hurken: jongkok !!!! Met de voetzolen plat op de grond en niet stijl á la Hollandaise op de tenen hahaha.  Ik lach me een kriek, als ik het vraag aan westerse mensen om op hun voetzolen te hurken….. geheid, ze lazeren altijd om. En ik lach me ook een kriek, als westerse mensen hun tenen niet kunnen gebruiken als grijpklauwen.

Links van me een papayaboom en de hemel beware me, hoeveel papaya’s ik niet van die boom heb mogen nuttigen. En op de achtergrond de toegangsdeur van buiten naar de overdekte gang/galerij en naast de deur het bekende bordje met de zwarte hondenkop erop en de tektst “Awas andjing”/”Pas op voor de hond”. Helemaal rechts nog net een stukje raam en voor dat raam was een waterput.

Later hebben we nog op die plek een jambu klutuk (guave) boom geplant en ook een jambu air (waterpeer). Soms kon ik niet wachten en plukte de groene vruchten van de jambu klutuk…. niet te pruimen. Vaak werden de jonge harde vruchten ook gebruikt als…. munitie voor de katapults van mijn vriendjes en ik. Trouwens, guave heb ik eigenlijk nooit lekker gevonden en nog niet, maar de jambu air (waterpeer) gaf ik altijd wel de voorkeur en voor de rujak natuurlijk de jambu minté die zurig wrang van smaak zijn. (Met onderaan de vrucht het bekende cashewnootje oftewel kacang minté.

Helaas, deze laatste hadden we niet in de tuin, dus was ik gedwongen om zo’n vrucht maar te kopen en als de dompet het niet toeliet, dan was het “even lenen” , zoals ik het toen noemde, van de bibik rujak…ahum… maar: ik was niet egoistisch, want als de jeruk nipis (citroenen) rijp waren, kreeg de bibik rujak deze ongevraagd van me. En dat was slimme tactiek natuurlijk, want de bibik was verguld over zoveel goedheid van me en ik kreeg daarom van haar alweer een porti rujak gratis…. buaya streken uit Surabaya.

En dan de garage links op de foto. De gezinnen/personen die er gewoond hadden – waren, voor zover ik me het voor de geest kan halen: dhr Leijdelmeijer (oom, dacht ik van de kunstkenner in het TV programma), Edwin Huwae en Baby zijn vrouw (Edwin is een neef van Jos Crawfurd, die naast ons woonde met zijn familie), een stel studenten studerend aan de tandheelkundige universiteit, mijn opa Gerrit Willem ten Cate nadat mijn oma gestorven was, Liem Hok King en zijn vrouw Greet Maigret en een van haar broers (Piet) was nog ‘s verloofd geweest met mijn zus Miep…….De garage had de naam “garage”, maar nog nooit werd dat ding als garage gebruikt. Ik vond het – toen ik nog klein was –  ergens een enge ruimte, want de achtermuur diende tevens als scheidingsmuur naar de brandgang en bovenin was een luchtgat en op één of andere manier had ik altijd het idee, dat er iemand door dat gat naar binnen zat te gluren.

Scan hieronder: Mijn zus was 19 jaren oud en de dag van de verloving was tevens haar verjaardag. De verloving heeft niet geresulteerd in een huwelijk.

 

Foto onder: Indeling van het achtergedeelte van het huis Jalan Kacapiring 11 te Surabaya.

Haaks op de garage en haaks op de gang achter ons en parallel met de brandgang waren de bijgebouwen: naast de garage een soort bijkeuken, daarnaast de echte keuken, daarnaast de kamar mandi (badkamer) met zo’n echte ouderwetse mandibak (en die voor mij diende als …. zwembadje), daarnaast de wc met een echte wcpot, daarnaast de gudang en daarnaast de extra wc met twee houten voettreden en een donker gat. Ik was altijd als de dood, dat er een kruipdier uit zou komen en aan mijn zaakje zou gaan happen. En achter de gang achter ons op de foto was een binnentuin met natuurlijk de hele grote beerput, die eens in de zoveel tijd met de hand werd leeggeschept door een putjesleegschepper….. stinken die zooi. Aansluiting op openbaar riool was er toen (nog) niet.

Voor de gudang lag een oude sofa waar de honden opsliepen en dat was strategisch, want ze konden dan de hele tuin overzien inclusief de gebrekkige afsluiting (oranje streep rechtsonder op de tekening.)

 

 


Tussendoor een update 5 febr 2013 over dit huis aan de Jalan Kacapiring nummer 11. Ik heb getracht te achterhalen wanneer de jalan Kacapiring aangelegd en bebouwd werd. Helaas heb ik het niet precies kunnen traceren, maar ik vermoed, dat het begin jaren ’20 van de vorige eeuw geweest moet zijn, gelet op de berichten van de gemeente Surabaya over rooilijnen en rioleringen aanleggen etc.

Wat ik wel heb kunnen achterhalen is wie de bewoners van dit huis geweest zijn vanaf het begin tot en met het heden. De betrouwbaarheid is niet helemaal 100% omdat www.kb.nl niet alle kranten heeft gedigitaliseerd, maar wat er in staat heb ik vergaard en ziet er als volgt uit. Tussen de genoemde jaartallen 1931 en 1946 kunnen best wel ook nog andere families het huis bewoond hebben.

1931     Fam. J.P. van Kampen vertrekt uit het huis en houdt vendu. Hij was adm.ambt NIAS.

1933     Dr. M. Heyman houdt er praktijk. Hij was specialist in inwendige en geslachtsziektes.

1935     F.H.P. Schirmer is bewoner.

1937     Ch. Samuels is bewoner en medebewoner is J. Kolle.

1938     W.J.G. Lettink is bewoner.

1939     Ene met naam ?? bewoner biedt aan te koop een HD200 met zijspan.

1940 –   1946 Japanse bezetting???? Militaire Japanse leiding in het huis??? Want de officieren pikten de leuke woningen altijd in.

1946     Fam. F. Th. Phefferkorn bewoont het huis, komende uit Sawahan.

1965     Fam. Liem Hok King bewoont het huis tot heden april 2013. Eerst in de garage en daarna  – na aankoop – als hoofdbewoner. Deze familie heeft het huis ten dele verbouwd en vergroot en onder zijn Indonesische naam Dr. Salim Rusdiah was er een longziekte praktijk en een keuringsstation voor Indonesische Australie gangers. Er rees in begin jaren ’70 een geschil dat voor de rechtbank werd uitgevochten tussen de koper Liem en een Indonesiche hoge militair, die ook zijn zinnen op het huis had gezet, maar Dr. Liem kon voor de rechtbank diverse documenten en actes overleggen, waaronder de verkoopakte van mijn pleegvader Phefferkorn aan dr. Liem.

Althans, dat waren de woorden van dr. Liem tegen mij in 2005/2006. Nader onderzoek mijnerzijds in de jaren na 2006 heeft mij anders doen weten. Er was geen verkoopakte doch slechts een overeenkomst, op welker inhoud ik hierbij niet dieper inga. Mijn pleegvader was destijds niet geschoold en laat ik het voorzichtig zo stellen: Persoonlijk had ik van mijn levensdagen never zo’n overeenkomst getekend.

2010     De dokterspraktijkruimte is omgebouwd tot een middenklasse restaurant annex warnet (internet café) voorzien van gratis wifi voor de restaurant bezoekers, die er totaal geen gebruik van maakten, behalve één gek uit Nederland die er op bezoek kwam en  die zijn mini-laptop aan zijn lijf dag en nacht had vastgebonden. Anno april 2013 is het warnet er niet meer en is de gehele ruimte nu een restaurant geworden. En anno 2014 is het hele restaurant voorzien van een nieuwere en mooiere facade en is al het oude bekende er nu achter verborgen.

Saillant detail: Vanaf de opening tot verleden jaar kwam elke dag gedurende 7 dagen in de week een man in het internet café om 15:00 uur aan en vertrekt exact om 16:00 uur weer. De prijs per uur bedraagt 3000 Rph en de man is gelukkig gedurende één uur per dag maal 7 dagen in de week. Voor circa 2 euro per week heeft hij zijn internet uurtje. Ik heb stiekem over zijn schouder zitten koekeloeren wat ie aan het bekijken was: Nieuwsberichten en blogs…Neen heren, geen vieze plaatjes. Die man hield zijn dagelijks nieuws ritueel bij en kon daardoor – zonder de krant te lezen – hoogstwaarschijnlijk meedoen aan de debatten op straat ’s avonds met het mede straatvolk. En ja, hij had thuis geen TV en geen gezin. En heden ten dage komt deze man niet meer, want het internet cafe is er niet meer en is hij gedwongen zijn heil elders te zoeken… of niet natuurlijk en vindt hij het best zo.


De manggaboom op de achtergrond stond op het erf van de buren (Jl Kacapiring kant) en die boom heeft het berouwd dat ie daar stond, want bijna geen één vrucht was veilig voor mijn katapult en later ook voor mijn windbuks. Voor de laag hangende vruchten had ik natuurlijk mijn lange bambustaak met de ijzerdraad lus.(kawat). Ik had de brutaliteit om bij de buren (familie Boen) aan te kloppen en “beleefd” te vragen of ik soms de mangga’s mocht oprapen, die in hun tuin waren gevallen welke door de codots (vleermuizen) waren aangevroten en nimmer kwamen de buren op de gedachte om het zaakje ’s te controleren: waren de codots inderdaad bezig geweest of waren het windbuks kogeltjes geweest die het steeltje doormidden hadden geraakt? Of ze hadden me gewoon door, dat kan ook natuurlijk.

Die pisangboom, net achter het hoofd van mijn zus te zien, stond tegen de afscheidingsmuur met de buren op hun grond en dat verrekte ding hing vol met pisang. En als de trossen door de buren geplukt waren groeide ernaast al wederom een nieuwe boom en ik kon er niet bij, want dat ding lag ook nog in het zicht van de kamer van de moeder van de buren die bij hen inwoonde en die was niet makkelijk: echt zo’n ouwe mopperpot die op alle kwajongens en slakken zout legde….

Ze had echter aan mij geen makkelijke, want regelmatig vielen per ongeluk natuurlijk enkele stenen op het dak van haar woonruimte en ik vermoed, dat ze menigmaal zich een hoedje schrok….  sorry mevrouw Boen, ik was ook maar een kwajongen met wraakgevoelens.

Foto boven: Als ik mezelf bekijk, dan heb ik best wel een bolle toet. Onbegrijpelijk, maar dat zullen wel de familie-genen geweest zijn, want mijn bolle toet had ik echt niet te danken aan het overvloedige noch weldadige voedsel dat men in de kampen kreeg. Neen, dat was echt shitzooi…..

Foto onder: Dat wat voorheen de binnentuin was, is nu een overdekte ruimte geworden waar een eettafel staat en waar een hele lange keuken van gemaakt is. Mijn tante Greet zwaait er de scepter. En de muur waar het keukenblok tegen aan staat, was voorheen de erfscheidingsmuur met de buren en hun manggaboom stond ter hoogte waar nu de pembantu staat te kokerellen. Boven de pembantu is een raam en dat raam kijkt uit op de tuin van de buren.

De kamer waar ik logeerde als ik weer eens logeerde tijdens mijn reizen, was gesitueerd aangrenzend aan deze keuken en dat heb ik menigmaal geweten, want…. ’s nachts doolden er verdwaalde ratten rond rond, die op hun beurt achterna gezeten werden door verdwaalde katten en dat gaf me toch een pokkeherrie, want geen enkele pot of pan bleef dan op zijn plaats in de rekken…. alles wat los en vast zat werd omvergehobbeld door die nachtelijke scharrelaars… en er restte me slechts dan niets anders als een paar stevige Indonesische vloeken de lucht in te slingeren en dat hielp wel eens, uiteraard vergezeld van één door de lucht vliegende teenslipper van me.

 

Foto onder: En zo zag de keuken op de foto hieronder er uit in de beginjaren 1950. Een paar kurungan (kippenkooien) ergens op een hoop gestapeld, want de kippen waren al opgepeuzeld.

Foxie, een loom kijkende foxterrier, maar zeer fel. Ook al zo’n schim uit mijn verleden. Ze stierf na een beet van een rat waar ze mee vocht en de beet werd een ontsteking en na een paar dagen stierf ze al. Er was geen geld voor peniciline of zoiets. Ik kan me herinneren, dat dat beestje stil in een hoekje lag te wachten, ellendig en zwak en geen lust in eten.

Achter mijn zus de befaamde muur met de buren. En rechts nog net een stukje van de blimbingboom met een stuk schaduw te zien en dat was het geliefd plekje van Tarzan – één van mijn asu kirik (straathonden) altijd waar ik elders al over schreef.

De twee zwarte vlekken linksonder waren de grepen van het deksel van de beerput. Dat bambu/gedek afdakje was de nacht beschutting en tegen de regen voor de kippen, als die er ooit waren,voordat zij hun plicht in de kookpannen deden. Alles heel simpel, maar wel effectief.

En wat voor nut die stapel afgedankte latten moet hebben, is mij onbekend; zal wel ouwe zooi geweest zijn en pa dacht waaarschijnlijk destijds dat ie er nog wel iets van zou kunnen maken. Er werd niets maar dan ook niets weggegooid in die dagen, want er was gewoon geen geld om ff naar de winkel te stappen.

Dat hoekje waar mijn zus zit op de foto, was ook mijn speelhoekje geweest toen ik daar pas in huis kwam; ik herinner me mijn eerste cadeautje van pa en ma: een uit een stuk hout gesneden vliegtuig ongeveer 40 cm groot met wieltjes van hout en zelfs met de hand gesneden bambu propellortjes en de raampjes waren zwart geschilderde vierkantjes en dat gekke ding was ….   roze gekleurd. Ik heb er heel lang mee gespeeld en op een gegeven dag was dat ding weg…. weg…. zomaar ineens foetsie en niemand wist er iets van…. hoogstwaarschijnlijk zal het wel meegejat zijn door één of andere pembantu destijds die ook een klein kind had op te voeden en geen geld voor speelgoed had…. Leef en laat leven toch?

 

Foto’s onder: De haven van Surabaya met de aanlegkade, waar ik in dec 1960 op de boot stapte, de Waterman, om een nieuw stukje leven tegemoet te gaan, in een ver weg gelegen land waar ik op school over had gehoord en geleerd.

Mijn pleegpa Thom Phefferkorn bracht me weg, ik aarzelde om de loopplank op te gaan en hij gaf me een duw in de rug: “Ga en maak er wat van.” C’est tout. Hij stond geleund tegen één van de loodsdeuren toen ik verder de loopplank opliep en achterom keek waar hij was. Toen de boot van de kade afvoer en ik aan de reling stond te kijken was hij weg, voorgoed en iets binnen in me was ook voorgoed kapot.

Ik zou nooit meer een figuur zien gekleed in een eeuwige khakibroek en een wit overhemd met korte mouwen, los hangend over de broek en 2 borstzakken……. Hij schreef me daarna regelmatig; ik kreeg de brieven nooit op één na en het verwaterde door onvoorziene en niet door mij gekozen omstandigheden en misverstanden? Pas veel later kwam ik het te weten, dat pa mij schreef……

Slechts één brief uit 1966 kon ik onderscheppen en heb ik nog in bezit en waarin hij schreef dat hij ziek was en uit het huis aan de Cannalaan weg was gegaan en ergens in een klein kampung huisje aan de Jalan Kanginan woonde samen met zijn nieuwe vrouw. Pas in 2006 vernam ik het vevolg van 1966 en het bleek in 2010/2011 nog eens bezijden de waarheid te zijn, want ik ging op onderzoek uit om de feiten te verifiëren waar ik van vermoedde, dat ze niet helemaal klopten en ik had gelijk.

Moge Thom nu in alle rust zijn vrede hebben; pap, ik heb gedaan wat ik kon doen voor jou.

 

Foto onder:

Mijn zus leunend tegen het muurtje anno 1950. Waar mijn zus op de foto staat is later een cherrieboom geplant; dat ding zat eeuwig onder de zwart/oranje harige rupsen.  Het soort dat van die lekkere jeukbulten veroorzaakt en je automatisch alle gore vloeken ter wereld de lucht in gooit.

In het achterstuk van de tuin is ook nog een voormalig extra schuttersnest te zien en in het midden van de Cannalaan is de middenberm te zien, een soort van grasveld, aan weerszijden voorzien van een brede afvoergoot/sloot. In de regentijd stond het water soms een meter hoog en was een graag geziene “badplaats” voor de jeugdigen, hoe smerig het water ook was. Water, cool cool cool  water, in dat warme Surabaya.

Achterin de tuin is de witte muur een afscheiding van de brandgang ook voorzien van een sloot en deze stond weer onder de straat door in verbinding met de sloten van de middenberm.(Zie lantaarnpaal.) De sloot liep van de spoorbaan gelegen aan het eind van de jalan Kacapiring achter de huizen door, passeerde onderstraats de Cannalaan en liep door naar de Jalan Slamet. Het stuk sloot van de brandgang met aan weerszijden een stuk gras, diende tevens als slaap/woongelegenheid voor zwervers, die karton gebruikten als dak boven hun hoofd.

Vaak – in de droge tijden – kroop ik de straat onderdoor en werd soms menigmaal verrast door daar huizende varanen, die echter banger van mij waren dan ik van hen. In de droge sloot lagen soms nog poelen voorzien van resterende “ikan lele” (Katvis???). Voor de insiders:  Neen, niet die gele jongens, maar de echte dus. (Ikan lele kuning ook wel op zijn hollands genoemd “drollen of bolussen.”)….. En wij kacungs buaya’s gingen onderling weddenschappen aan, wie het eerste de straat onderdoor kroop, langs de varanen. Wat was de inleg van de weddenschap? Of knikkers natuurlijk, of van die Superman plaatjes of (en dat was zeer zeldzaam) de voorlopers van de stripboeken Bionda de tijgervrouw of Erik de Noorman of Batman of Tarzan of Brick Bradford en dat soort dingen… Kom lezers van de oude Indo garde: wie oh wie herinnert zich deze figuren nog?

En ver weg achterin, de man met het witte baadje (jasje) en de sarong aan, volgend… helemaal achterin en niet meer te zien op deze foto, kruist deze Cannalaan de Jalan Ambengan.

En in de rug van de fotograaf ongeveer op 300 meter gelegen was de kazerne waar mijn broer samen met zijn maten gelegerd waren, alvorens ten onder te gaan in de Slag in de Javazee op 27 februari 1942.

Zo dicht bij elkaar en we wisten het niet. Mijn pleegouders hadden het mij nooit verteld. Hij sneuvelde voordat ik geboren was…. En in dit huis op deze foto hebben de inwoners later waarschijnlijk getreurd en geweend om zijn dood als het weer februari was…… En het zei me niets toen, want ik was klein en woonde daar nog niet en begreep trouwens nog geen snars van de wereld en haar ellende.

 

Foto boven: Dat muurtje, zo vaak heb ik er op gezeten met mijn vriendjes, wachtend en kijkend naar gebeurtenissen, mensen, becaks, dokars, straatverkopers, met kwijl op onze smoeltjes vanwege al dat lekkers en wetend dat we het niet konden kopen wegens slechte hoedanigheden van onze dompets(portemonnaies). Dat zelfde muurtje – later in de schaduw van een geplante manggaboom – was onze wachtpost als Tante Francine er aan kwam, komende uit de richting van de Jl Ambengan en de Jl Jimerto passerend. (Zie haar verhaal elders op deze site.)

Op deze zelfde foto hierboven (met het middaguur genomen en daarom ietwat lege straten) is de berm van de Cannalaan te zien met het rioolputje, een stuk verharde berm en her en der wat gras en een platgetreden voetpaadje (vraag me niet waarom het paadje kronkelig was) en op de foto hieronder is het paadje weg en het riool heeft geen putje meer, maar is afgedekt door betonplaten met wat kapotte delen en het muurtje heeft een mooi ijzeren hek gekregen, zoals gebruikelijk in Indonesia deze dagen.

De middenberm welke voorheen ook dienst deed als grasveld is nu slechts een smal soort talud geworden en de Cannalaan is een mooie glanzende straat geworden en na 50 jaren stond ik daar maar weer eens en dacht aan mijn zus Miep toen ze leunde tegen dat muurtje…..(Zie foto’s onder toen en heden.)

……Ik dacht aan toen als, ze me zocht en riep: “Hans !!!! Waar ben je? Ga je mee? We gaan even naar pasar Genteng (markt)! ”

….. Ik dacht aan toen, als ze in een hoekje zat te huilen, omdat ze hardhandig was beetgepakt door onze pleegmoeder, omdat ze iets verkeerds had gedaan en ze dan onze moeder zo miste…. Ze was toch ook nog een kind van amper 16 jaar en ik dacht later heel vaak aan Boudewijn’s liedje “Arm kind, ach wat lig je hier stil…” als zus Miep weer in mijn gedachten kwam….

….. Ik dacht aan toen ik te klein was om haar te helpen en ik me machteloos voelde, want ma wilde niet dat ik bij haar kroop en ik huilde mee met mijn zus, staand op een afstand en kijkend naar haar, met ontiegelijk veel vraagtekens in mijn kleine otak bewaarplaats oftewel hersenpannetje.

….. Ik dacht aan toen ze het huis uit ging om haar eigen weg te vervolgen……… en ik het zonder haar moest redden….en ik begreep er geen ene donder van waarom ze ineens weg was.

….. Ik dacht aan toen mijn zus en ik, met een tas met onze kleren in een becak aankwamen, komend van het burgerkamp en bij dat achterhek ter hoogte van de derde boom stopten en uitstapten en de tuin binnentraden…. “Dag tante, hier zijn we dan, net weggejaagd uit het burgerkamp Bourbonstraat en we moesten naar u toe.”

Simpele woorden van die strekking: 2 mensenlevens in de uitverkoop….

…… Ik stond daar waar ik de foto knipte en ik dacht aan toen…..scenes van decennia geleden, toen een ieder op zoek was naar verloren geluk en vree en het leven ging door……

Vreemd zit het menselijk brein toch in elkaar… Je kijkt om je heen en je ziet beelden terug van 50 jaren geleden en met die beelden komen andere beelden terug… ze waren zo lang opgeslagen in het brein… en je denkt en denkt en denkt…. en je balt onbewust een vuist en je vraagt je af: Hoe zou mijn leven geweest zijn, als mijn zus en ik niet uit die becak waren gestapt….

En al kijkend de straat in in de verte richting Jalan Ambengan, zie je in de verte ter hoogte van die komende auto een vrouwenfiguur naderen, zich zelf voortduwend tegen de hitte en je denkt dan terug aan die tante Francine die onbewust een hele diepe indruk heeft achtergelaten in je ziel en die vrouwenfiguur loopt even later ook al dat zelfde tuinhek door de tuin in richting keuken……..   en plots schalt weer haar schetterstem door de lome middag:

” Dhag Sus, hier ik heb wat gemaakt voor jullie. Hayoo Hans, gheef die tas aan mama. Hé kurang ajar jij ja, blijf af van die jajan, gelitis jouw tangan.”….

En een tik van ma vliegt dan door de lucht, maar je hebt in de loop der tijden geleerd om zo’n tik aan te voelen komen en je bent allang weggedoken met een stuk gejat spul uit die tas in je handjes…

En toen ik daar stond te mijmeren glimlachte ik om vroeger en wat geweest was maar er toch nog is en telkens ik weer thuis in Surabaya ben, kom ik even naar dat stukje grond en trottoir en denk aan toen, keer op keer. En die becak verdwijnt dan even later in het niets om een volgende keer er weer ineens te staan en zijn vracht (mijn zus en ik) uit te laten stappen, keer op keer. En zolang ik leef zal hij daar staan en weer verdwijnen…….Een beeld dat enkel in mijn hersens bestaat…..

(Maar anno 2014 heeft de huidge eigenaar van dat huis het lef gehad om dat muurtje af te breken en is daarmee een stuk historie van Surabaya als het mijne voorgoed in de prullenbak verdwenen. Zie daarvoor de pagina De Dood Van Een Huis. )

Zou ik daarom altijd een voorliefde gehad hebben, om later telkenmale ik daar weer thuis was, met de nieuwe Pak becak aldaar rustend op het hoekje van de kruising te oreren. Zou dat mijn respect zijn voor die éne speciale Pak Becak die ooit mijn zus en ik, veilig heeft gebracht waar we zijn moesten? Die geen seconde eraan gedacht had om ons kwaad te doen in die roerige tijden……

Het jaar 1948: alom gevaar voor je leventje in die Bersiaptijden waar haat tegen de blanke of een nazaat overheerste en die éne man deed toch waar hij voor werd betaald. Ik ken hem niet, ik weet niet hoe hij heette destijds, maar in mijn hart is hij altijd. Surabaya, de stad waar de Merdeka daadwerkelijk in gang werd gezet….

 

 

Mijn jeugd in Indonesia heb ik nimmer vergeten en ben het ook nimmer kwijtgeraakt.

Foto onder: 60 Jaren later anno 2010 en dat muurtje staat er nog.

Elke keer als ik weer thuis in dat huis kom, hoor ik het muurtje brommen tegen me: “Zo nu kan je niet meer zitten op me. Nu heb ik een ijzeren hek bovenop me.” En die goeie ouwe manggaboom, ook al een jaar of 50 oud, staat er ook nog steeds en houdt het muurtje gezelschap en zij halen samen hun herinneringen op aan die oude rommelige tijden van weleer. Tja, het is wat met die manggaboom.

Ik had destijds al de liefde voor de natuur van mijn pa meegekregen denk ik; ooit stopte ik een manggapit in de grond, gaf dat ding mijn zegen en de boodschap: En nu ga je groeien. En die manggapit deed zijn best en werd een boom en de boom groeide en groeide en groeide en bekeek jaar in jaar uit de taferelen op de Jalan Kusuma Bangsa (Cannalaan vroeger) samen met het muurtje en wachtte en wachtte jaar in jaar uit.

Het zal 2006 geweest zijn, dat ik het erf opstapte en mijn trouwe vrienden gedag zei: “Hé, ik ben er weer”.

Anno 2012, die stokouwe manggaboom draagt nog steeds vruchten. Aan zijn stam had men een waterkraan gemonteerd (waar de emmer staat). “Doen die draadnagels je geen pijn?” vroeg ik hem de eerste keer van het weerzien. “Nee, op deze manier vervul ik weer een andere nuttige functie.”

Zo simpel is het leven in Indonesia. Hier in het gecertificeerde ISO9000 systeem van Nederland, moet er een paaltje geplaatst worden, vergunning dit en dat aangevraagd, KIWA certificaat en de hele reutemeteut moet keurig in orde zijn, aleer je een druppel water hebt.

Het stoepje bij die bruine deur links. Dat stoepje was menig maal ook een geliefde zitplaats van mij en mijn vriendjes, terwijl we daar lui onderuit zaten te broeden, wat voor streken die dag we uit zouden halen.

Die stoep was ook ’s morgens de uitstalplaats van de straatverkopers die hun waar aan de man trachtten te brengen: de bibik met groente, de paman met vlees, de soto verkoper onderaan de stoep en wij op de stoep met de volgeschepte kommen en als eens een keer de zilvervloot binnenkwam, dan zat op die plek de Pak Sate te roosteren voor ons. Het witte muurtje met de glazen stenen (links van de bruine deur) was er toen nog niet. Het was slechts een klein half manshoog muurtje met wat potten en uiteraard deed dat muurtje ook vaak dienst als zitplaats voor diegenen die niets te doen hadden en de straattaferelen bekeken.

Het groene zeildoek aan de overkant van de straat achter het hek op de foto: Vroeger was er ook een overkapping, maar dan een bambu-geraamte bedekt met wat atap (bladeren van klapperboom) en deed toen ook al dienst als overkapping voor een straatwarung. En anno 2012 staat op die plek nog steeds een warung, nu gerund door een nieuwere generatie en nu nog steeds een geliefde rustplaats van Pak Becak die geen vrachtje heeft en rustig zit te wachten op klanten, lekker lui gezeten in zijn becak, zich niet druk makend of hij ’s avonds wel een gevuld bordje nasi zou kunnen betalen…. want hij weet dat er gewoon niets binnenkomt en vechten ertegen helpt niet.

Elk jaar weer zat hij daar mijn becak vriend, nog vrij jong en geplukt uit één of andere desa nabij Surabaya… Hij luisterde geboeid naar me, als ik aan het verhalen was over dat verre goed voorziene en welvarend Nederland, waar velen uit andere landen naar toe komen en het handje simpelweg bij de Soos (Soc.Dienst) op kunnen houden, zodat zij ’s avonds wel altijd een gevuld bordje op tafel vinden, werk of geen werk. “Waduh Pak, enak ya, kalau nggak usah mikir cari kerja, terus dapet uang, gampang deh.” (Oh meneer, wat is dat zalig om niet te piekeren of je wel of geen werk hebt, je krijgt toch wel makkelijk je geld.)… En soms stond ik op een afstand naar hem te kijken als hij in zijn becak gemakkelijk zat te wachten op een vrachtje en misschien wel zijn dromen had: “Wat zou ik doen als ik een beetje meer in mijn dompet zou hebben?”

Pak Lurah, een goeie vriend van me, zat er ook dagelijks te ngobrol (kletsen) met Pak Becak en binnen een week zaten niet enkel Pak Lurah en Pak Becak daar, maar was het een complete vergaderruimte geworden voor nog meer Pak Becak en Pak Parkir en Mbok Jajan (koekjesverkoopster).

De warung voorzag de genode gasten/bijwoners der meeting van thee of koffie en de koekjes werden kwistig uitgedeeld door de voorbijglijdende Mbok Jajan/Bibik Tenong.

En op een dag werd de dagelijkse meeting uitgebreid met Pak Sopir (chauffeur)  uit een naburige straat, want in Indonesia verspreidt nieuws zich superrazendsnel via de roddeltamtam en geloof me maar, de tamtam heeft al die eeuwen lang nog nooit gehaperd. En ’s avonds was de kleine TV aan voor de spaarzame bezoekers en wederom: vraag me niet waar de stroom vandaan komt… Insiders weten het natuurlijk wel en dat is simpelweg aftappen van de straatlantarens. Klaar, everybody happy, niet zeuren.

En de meteropnemer, die langskomt om de meterstanden van de huizen te noteren, zet zich na gedane arbeid neer op de bangku (bank) bij de warung, ouwehoert wat met de warunghouder, drinkt zijn bakkie thee en eet een oudbakken pisang of ketela singkong goreng (*gebakken casave), gebakken in oude klapper olie – minyak keletik die ook nog tengik (ranzig) smaakt, simpel toch. Hij gaat daarna richting huiswaarts en zal hoogwaarschijnlijk dan het zelfde stroomkunstje flikken.

Exact op de plaats waar ik stond toen ik de foto hieronder maakte, stond ik in december 1960 ook. Daar op die plek stapte ik in de oude jeep van mijn pa, die me wegbracht naar Tanjung Perak, op weg met m.s. Waterman richting Nederland. Ik nam afscheid van alles wat ik liefhad daar en wist bij lange na niet, wanneer ik mijn jeugd daar weer terug zou zien. En ik stapte in en de jeep reed richting hek en we draaiden de Cannalaan op en mijn pleegma stond  te zwaaien met gespitste oren om het motorgeluid op te kunnen vangen, want ze was blind en ik…. zwaaide terug, hopende dat ze het wel zou weten, dat ik zwaaide.

Krek op de dag af, 50 jaren later stond ik daar weer. Een jubileum voor me. Ik kwam aan op 5 december en ik vertrok op 5 december. Hoevelen onder ons kunnen dat zeggen en doen? Héél weinig denk ik. En daarom dus heb ik mezelf tot eeuwige Indo gepromoveerd.

Nog wat aanvullend kommentaar op de foto hierboven. Dit aanzicht is geweest en zal nooit meer te zien zijn, want anno 2013 is er één en ander veranderd. Het muurtje rechts met het hekwerk is pleitte, de bruine houten deur met het trapje en de potten met planten zijn pleitte en het is één grote kale muur geworden…. Nostalgie heeft plaats gemaakt voor modern geldgewin…. enfin, kijk zelf maar op de foto’s hieronder volgend. En lees ook de pagina De Dood van een huis.
(Foto’s via Google Streetview gereproduceerd)

Foto onder: En alsof ik nooit al die jaren weg was geweest, stond ze daar ineens weer voor mijn snuffert, Madamme Mbok Jajan of Bibik Tenong, The Cookies Queen.
Ze had nu moderne kleding, een ander gezicht, een echte blikken  fabriekskoektrommel, plastic krukje in plaats van een bambu krukje en een plastic mandje. Maar ze stond daar toch maar weer en nog steeds op dezelfde plek van 50 jaar geleden… een uitnodigende grijns van oor tot oor, want ze zag aan mijn porum dat ze een slachtoffer van haar welsmakende koekjes aan haar koekjeshaak had geslagen…..
“Ha jochie, nog steeds de zelfde smaak? Lumpia Semarang? Nogosari? Risolles? Pasteitje? Kue lapis? Niet verleerd hoe het hier smaakt in vergelijking met die bleke zooi uit dat koele verre land waar je tegenwoordig schijnt rond te hangen?”
Kwijlend loerde ik in de uitnodende trommel en antwoordde uitgelaten:
“Nee Mbok, nog steeds dezelfde voorkeur. Lombok letek/rawit (kleine groene lombok) met een taoco sausje en een klein stronkje bawang daun (ui loof) bij de lumpia alstublieft.”
“Nou, dat is dan 2000 Rph knul.(20 ct)”
En ik? Ik kon het niet laten, ging voor de bijl en kocht d’r halve trommel leeg en zij héél blij en kon het zich permitteren om de keren na het eerste bezoek maar in een becak te stappen, want baassie uit Holland had voor haar dagomzet gezorgd toch?
Nanang mijn bodyguard annex chauffeur, Pak Yanto de jaga sepeda, enkele diensters uit het restaurant, allen zaten in een mum van tijd om haar en mij heen te graaien in haar koekjestrommelblik zo rijkelijk gevuld met die kwijlopwekkende en maagstrelende inhoud en zij, die Queen of Cookies, zij grijnsde met zo’n gemene stiekeme overwinnaarsblik in haar ogen naar me…..
En de daaropvolgende ochtenden – ze voelde het op d’r sandalen aan, dat ik er al wachtte – stapte Mme uit de becak en met veel gesis en geblaas hees ze zichzelf uit de becak, slingerde in één beweging de trommel op het hoofd die ze dan met één hand vasthield en met de andere de becakbestuurder betaalde;  resoluut draaide ze zich daarna naar mij om met een gelukzalige glimlach om haar lippen heen en vragende ogen: “Ja? Koekjes? Lekkere koekjes.”  …..
…..en wéér kon ik het niet laten en wéér grijnsde ze van oor tot oor… Goh, ik mis haar elke keer als ik haar niet zie, nog steeds en het zal altijd wel zo blijven ook.
In totaal heb ik in 3 weken tijd wegens verboden straatsnoeperijen een boete betaald van circa 60 tabletten immodium, maar ik zou het zo weer over doen, nu nog en telkens nog. Wegens de “gezonde” voeding in de burgerkampen uit mijn jeugd heb ik een levenslange kwaal overgehouden aan mijn darmen. Maar vele Indo’s – waaronder ik – raken geheel op drift en uit de koers zodra het woord “eten” ten tonele verschijnt.
Ik ging er weer vandoor en bij de laatste leegkoop van haar voorraad vroeg ik haar om een kussie op mijn wang.
Whoahahaha, lachte ze met schelle stem en antwoordde: “Hé, ik ben een ouwe troel. ‘k Zal mijn dochter sturen, OK? Die kan ook heel lekkere koekjes maken.” En ik keek haar na, toen ze met haar bijna lege trommel huiswaarts slofte en ze verdween uit mijn zicht. Verdomd, ik mis haar elke minuut, dat ik haar niet zie en hoor, nog steeds mis ik deze dochter van Indonesia….
En een verkaste Indo vertrok weer uit Indonesia terug naar Nederland en de Mbok Jajan zal wel nog dagelijks haar koekjes proberen te slijten aan diverse liefhebbers en ik ben dan weer verplicht om ze zelf te maken of in de toko te halen als ik geen zin heb in eigen fabricage.
’s Middags, net als immer vroeger, stak er een soortgelijke dame de Jl Kusuma Bangsa over, maar dan een jongere uitgave met een witte kabaya en een bruine sarong, met op haar hoofd balancerend een grote tempeh (platte soort bodem van gevlochten bambu repen gemaakt) gevuld met een laag witbruine bubur (rijstepap) Madura, een kruikje gevuld met zoete stroop van gula merah (gula Jawa – rode suiker) en in een plastic draagtasje een stapel pisang bladeren waar de bubur dan in werd gedaan en netjes het blad met een biting (klein bambuprikkertje) werd vastgemaakt….
Ze droeg het haar niet in een hele konde (knot), want zijdelings langs haar hoofd had ze enkele haarvlechten los gehangen. Het viel me op, aangezien ze van dat hele dikke haar had, een beetje gegolfd krullend zelfs, vrij zeldzaam omdat men meestal sluik haar heeft en al het haar als konde wordt gewrongen om die hoofdlast te kunnen dragen.
“Bubur Pak?” was haar vraag. En ik? Daar ging ik dan maar voor haar hele scherpe Madurese bijl.
En de dame deponeerde het hele gevaarte op het trottoir tussen al het opwaaiend stof van het voorbijrazend verkeer en ik….. genoot ervan al hurkend op de stoeprand met mijn verhollandse sawa poten op de Indonesische trottoirstenen.
En op een middag was ik weer bezig om mijn pens te vullen, langs de straatkant, toen plots met gierende remmen een motor stil hield en een man, zijn vrouw en zijn kind afstapten en naast me mee genoten van de bubur en hij, het gezinshoofd groette me, deed zijn bestelling en brabbelde er lustig op los tegen me.
Ik vroeg mezelf  af hoe hij in godesnaam wist, dat ik hem direct verstond en toen hij vertrok, vroeg hij me de groeten te doen aan één der diensters en ik begreep toen waarom hij me in zijn moerstaaltje vlot aansprak….. Hiermee was het bewijs geleverd, dat er dus geroddeld werd hahaha.
Zoiets in de trant van: “Hé Janneman, in dat restaurant waar ik werk, is één of andere verdwaalde uit Nederland binnengestreken en die wezenloze praat nog platter dan wij doen….En weet je wat nog meer? Hij is darmpatient maar vreet alles van de straat, dus als je hem langs het trottoir ziet op zijn hurken en aan het kanen, dan is hij het dus.”
Even later moest het kind een plasje doen en dat gebeurde vlak naast me in de goot. Leef en laat leven toch. In Nederland zou ik allang een hakbijl gepakt hebben en er op los gemept hebben over zulk onfatsoen, maar daar… glimlachte ik enkel.
Het gezin stapte even later weer op, groette en reed verder en de bubur dame vervolgde haar weg naar andere klanten en ik ging naar binnen, waar mijn oom zich verwonderde over het feit, dat ik geen eten wilde pakken uit de restaurantkeuken, maar op mijn hurken langs de straatkant zat te smullen.
En de diensters gaf ik een seintje om stuk voor stuk maar ’s even langs de keuken te gaan, omdat ik voor hen ook porties bubur had gekocht.
Foto onder: Bubur verkoopster – (van het net gekopiëerd.Bron onbekend).  Nog net een beetje schaduw meepikkend.

Er was niets veranderd in al die jaren, niets, totaal niets, want de bubur smaakte nog als voorheen. Ze was Madurese, ze liep elegant met die grote tempeh op haar hoofd, haar armen los balancerend en ze knikte genadig naar me de laatste keer dat ik wat kocht en haar mondhoeken toonden een flauwe glimlach en in haar ogen ving ik een glimp van “dank je wel en het ga je goed.” …. Want ze groette een (deels) rasgenoot uit Madura, die toevallig weer eens thuis kwam en haar trof.
Al die keren dat ik wat kocht, zeiden we namelijk niet veel tegen elkaar; ik mompelde slechts mijn bestelling in het Bahasa en zij antwoordde “dank je wel” als ik betaalde.
Maar de laatste keer deed ik mijn bestelling echter in het Madurees met nog enkele extra zinnetjes er achter aan, want ik wist dat ze Madurese was…. gouden of zilveren enkelbanden (naar gelang de draagkracht van hun dompet) droeg ze;  daar zijn die Madurese dames bezeten van.
Ze keek verrast op en ik kreeg een schep extra en een twinkeling verscheen in haar Madurese donkere ogen.
Ook haar keek ik na toen ze heupwiegend verder liep met de tempeh met bubur op haar hoofd balancerend en ik dacht aan mijn Madurese oma en haar vader die voor haar Madurese moeder was gevallen. Hoe vaak zouden mijn voorouders ook niet gesmuld hebben van die bubur Meduro (Madura)
Foto onder: Madurese enkelband van zilver met goud ingelegde 14 facetten sluiting. Foto Tropenmuseum.

En in de toekomst zal de trap nog wel vaker zijn dienst doen en zullen kopers en verkopers zich op of ervoor gaan zetelen of vestigen. De kleding is modern, men loopt met handfoontjes rond, geld of geen geld, het verkeer raast nu gemotoriseerd voorbij waar vroeger slechts het gekraak van de assen van de wielen van de bambu trekkarren hoorbaar waren en nog meer moderne toeters en bellen, maar….. wat is gebleven en nooit weg zal gaan? Die warungs, die koekjes, de straatverkopers. Ja, straatverkopers vroeger met een juk met draagmanden (pikul) en tegenwoordig een duwkarretje met sirenes om de aandacht te trekken en super neonlampen fel schijnend. Dat straatleven zal altijd blijven, dat gedol en gegein met de verkopers en vooral als hun moerstaal ook nog de mijne is…. schitterend toch, het leeft en blijft leven…..
… Zo anders dan in het koude weekend hier, dan is alles stil en verlaten en hooguit vrijdag- en zaterdagnacht uitbundig lallende en brallende jeugd richting huiswaarts, komend uit een disco en passant ook nog hier en daar vernielen…. of een pot verf leeg kledderen op andermans eigendommen…. zo arm van geest kan de jeugd soms zijn…. eh, gelukkig niet alle jeugd, maar wel erg veel jeugd.
Foto onder: Mijn eigenste eigen koekjesverkoopster met haar glimoogjes en gelukzalige glimlach en haar dochter, die ergens op deze site staat afgebeeld…. muziek muziek muziek… Daar moet je haar zoeken.
Voor jou mijn cookies Queen. Je gaf me voor enkele tellen in de eeuwigheid een stukje geschiedenis en daarom ben ook jij op het internet vereeuwigd. !!! Dank je wel voor wat je met me deelde. Jouw voorouders speelden op het zelfde gras als de mijne, toen lang geleden……

Dle Yaman gezongen door Zara. Het verdriet van 1,5 miljoen van mijn Armeense familieleden in 1915.

En het verdriet kreeg een vervolg 27 sept 2020 t/m 10 nov 2020.
Terug naar boven