Een rebel zonder redenen of was er ergens toch wel iets wat me goed dwars zat?
Ik had in mijn prille jeugd een paar gratis overnachtingsbonnen gekregen voor enkele zeer uitnodigende Japanse en Republikeine burger slachtofferkampen en daar heb ik – noodgedwongen en ongewild – gebruik van gemaakt. (Men heeft in de loop der tijden diverse benamingen gehanteerd voor de kampen: in elk geval is wat ik bedoel Een kamp door de Jappen opgezet tijdens de oorlog en een kamp waar de burgers in werden gemieterd na de oorlog.)
En niet als het tegenwoordig zo is met die gratis hotelbonnen: Not dus. Niks gratis, want je betaalde het verblijf in elk kamp toch wel met een stukje levensbasis, hetzij als volwassene hetzij als jeugdige. Je wordt gevormd en je neemt bepaalde indrukken in je op en later blijken die indrukken in deze moderne tijd dan ineens syndromen te heten. Ik schrijf dus: ” Je wordt gevormd.” ….. Zowel LICHAMELIJK al GEESTELIJK. En beide vormingen komen pas veel later echt goed tevoorschijn. Voorbeelden genoeg… Mijn kop eraf als ik lieg. Kijk maar goed om je heen in je kennissen-vriendenkring en weet ik veel waar nog meer.
En dan als toetje extra het volgende voor de dames en heren van die instanties, die over slachtoffers oordelen en oordelen vellen… terwijl ze het woord oorlog of kamp nog niet eens goed kunnen omschrijven en beschrijven. Ze weten het allemaal zo precies, dat je haast zou denken, dat ze het allemaal zelf hebben meegemaakt… Dat ze zelf op maiskolfjes, bajem of een klodder rijst hebben moeten overleven een paar jaren lang in zo’n pokkekamp…. Ze weten het zo goed die dametjes en heertjes die hun zogenaamde theoriën uit de schoolboekjes hebben gehaald- dit in tegenstelling tot wat er over deze zaken is geschreven uit praktische ervaring – dat ze halsstarrig zich vastklampen aan hun eigen theorieën en overpeinzingen en doof en blind zijn voor de werkelijkheid.
Wat is bijvoorbeeld een werkelijkheid in dit soort kampzaken? Als je als miezerig babytje in een armoeizooitje wordt geboren, bijna geen vreten krijgt, dit een jaartje of 6 moet volhouden als babytje/kleutertje/peutertje en daardoor dus een basis in je lichaam opbouwt die nulkommanul is en dat je later in je volwassen leventje gewoon lichamelijk de klos bent….. Neen, zeggen de dames en heren van die instanties. Neen, onmogelijk….Neem maar een flesje vitaminepillen en alles is goed en je basis die je hebt opgebouwd in die armzalige babyjaren is van de baan. Klinkt deze stelling sommige slachtoffers niet bekend in de oren???? …
Dames en heren theoretici, die beslissen conform hun regeltjes op papier, die kant noch wal raken, maar wel over de slachtoffers beslissen???? Ik sprak recentelijk met een echte meedenkende specialist en die bevestigde, dat de bouwstoffen in je babyjaren bepalend zijn voor de rest van je “gezonde” leven en als je die bouwstoffen ontbeert, dan vormt je lichaam zich naar de ontberende situatie en geen flesje vitaminen helpt daar tegen.
De instanties die de schoen passen, moge het bovengenoemde tot zich nemen en moge zij er eens goed over nadenken, waar zij zich mee bezig houden en zich zelf eens onder de loep nemen en zich afvragen: Trap ik nu niet zo’n slachtoffertje zoveel jaren na de oorlog niet nog verder de put in?…. En ’s avons dan NIET tegen hun directie kunnen zeggen: Zo, weer een streepje erbij verdient baas. Weer ééntje het voormalig Indische tropische bos ingestuurd…. Nog effe baas en ze zijn allen de pijp uit toch? Ja toch? Ja toch? Ja toch?
Maar op die betreffende momenten in mijn jeugd neem je de indrukken in je op zonder dat je er erg in hebt, zonder er enig benul van te hebben. Je geest slaat het op en aangezien zo’n verschijnsel onbekend is op dat moment, denk je er verder niet bij na, althans dat was bij mij het geval.
Na een paar gratis verblijven in die gastvrije ballententen, kwam ik dan samen met mijn zus terecht bij onze pleegouders op de Cannalaan en in de jaren die ik daar mocht doorbrengen in een liefdevolle entourage, leerde ik langzaam aan mijn angsten te verdringen. Verdringen, niet vergeten en uit de hersenmassa wegbannen.
Angsten? Jawel, ik had natuurlijk angsten na al die kampen, om na een poosje alweer mijn boeltje bij elkaar te rapen en samen met mijn zus Miep en aan haar handje de volgende verblijfplaats toegewezen te krijgen.
Ik herinner me, dat ik een keer weer niet luisterde en mijn oren op non-actief had gesteld…. Ma verbood me namelijk om op het deksel van de beerput te spelen en wat deed ik dan? Juist, spelen op dat deksel en ma was het spuugzat om het me weer te verbieden en pakte me precies bij mijn syndroom: “En nu je koffer pakken en wegwezen”….
Mijn broek heb ik nooit zo snel bruin en nat gekregen…. Tegenwoordig zouden dergelijk ouderlijke praktijken meteen de Raad van Kinderbescherming op tilt gezet hebben, maar destijds waren dit veelal gangbare strafmethodes net als de beruchte rotanstokken of sapu lidi.
In elk geval: daarna had ik minimaal 10 meter afstand gehouden van die beerput en liep met een heilig ontzag er om heen. Ik zag het gevaar niet, maar ma was als de dood dat ik erin zou mieteren en die zag me al spartelen in die drek van een meter of 3 diep en ma hield teveel van me om het toe te laten. En misschien was ze ook bang, dat ik uren erna nog zou stinken, wie weet.
In het liefdevolle pleeggezin leerde ik wat liefde en bescherming inhield en mijn jonge leventje kabbelde voort, zich aanpassend aan de situaties en omstandigheden om me heen en die me hielpen te vormen.
Ik vernam sporadisch fragmenten over mijn verloren familieleden, die of gesneuveld waren (zoals mijn broer Cor) of gewoon een koppie kleiner gemaakt werden in één of ander krijgsgevangenkamp of burgerkamp of gewoon simpel ophielden met bestaan als gevolg van verdriet en ellende als gevolg van die klote toestanden waar men daar in die jaren verkeerde.
Elk detail over hen, adsorbeerde ik ten volle en om één of andere reden waren het slechts enkele summiere details en moest ik het daar maar mee doen. Waarom ik slechts die summiere details kreeg, heb ik nooit geweten. Ik vermoed, dat men mij emotioneel wilde sparen of dat men gewoon niet meer wist, dat kan ook.
Maar één zin over mijn verleden trof me en bleef me bij, zelfs nu nog: “Je grootmoeder was een Armeense en je grootvader was een hoge ome.” (Van vaders kant.)
Het bleef me jaren intrigeren, maar ik deed er niets mee, want mijn carriere en later mijn gezin kregen voorrang. Ik proefde een soort “vieze smaak” in die zin, net alsof het met tegenzin aan me verteld werd.
Nu ik een klein beetje op de hoogte ben van mijn genealogie en achtergronden en de Indische en Europese kringen in dat oude Indië c.q. nieuwe Indonesia begrijp ik de intonatie van destijds. Ik begrijp de zweem van “haat” tegen de “blanke” en tegen de “rijke hogergeplaatste” van een groep mensen waar ik toe behoor (de Indische Nederlander of Indo of whatever.) en welker groep zo vaak verguisd werd door die “hogergeplaatsten” in die koloniale maatschappij van weleer.
En zo kreeg ik ook hele summiere details over mijn broer Cor en ik promoveerde mijn broer meteen tot mijn privé nationale held, die daar toch maar even op zijn gemakkie op de kruiser De Ruyter zat en de Japanse vloot probeerde tegen te houden, maar helaas de ongelijke strijd verloor.
Ik zag hem daar op die Nederlandse oorlogsboot (zoals ik het toen – als kleine jongen zijnde – de kruiser herdoopte.) volop zwaaien met zijn zwaard en vlag…. mijn jeugdige kinderfantasiën en dromen over mijn broer de held…. en mijn held groeide met de dag tot een nog groter held.
Ik zat nog op de lagere school en dikwijls werd mij gevraagd wat ik later wel wilde worden als ik groot was en misschien wel net zo groot als Japie van de KingKorn reclame die ook zo groot werd door al dat KingKorn brood. Mijn antwoord was steevast: Mijn broer was gesneuveld op zee en daarom wil ik later ook varen ter ere van mijn held. Wist ik veel in welke functie? Ik wilde gewoon gaan varen, klaar punt uit, dat was mijn ideaal ter ere van mijn broer. Ik moest varen en afmaken waar hij ooit aan begonnen was en vraag me niet hoe ik dan moest gaan doen… Wist ik veel wat een Marine opleiding was of een Zeevaartschool of iets dergelijks?
De lagere school werd volbracht door mij en ik werd een snotpork op de SSV Gentengkali en ik had het daar niet naar de zin. Slechts één vriendje bij me uit de buurt van de Cannalaan (De Jl Kanginan) zat daar ook op school en de rest kwam uit alle andere windstreken van Surabaya.
Klik HIER om naar de site van Hans Vervoort te gaan. Hans zat daar op die SSV ook op school en de lagere school die hij bezocht was de school naast de mijne.
Die school kon ik niet luchten en dat liet ik op allerlei manieren ook blijken door middel van rebelse streken.
Op een dag naderde oud- en nieuw en er kwam een verordening van de leraren/schoolbestuur: Geen vuurwerk afsteken op school. …….
Hohoho, wie dacht men wel dat men was, om mij mijn genoegens te ontzeggen?
De eerste de beste gelegenheid kocht ik natuurlijk mercon (vuurwerk) knallers en in de pauze gooide ik maar meteen een paar knallers achter de surveillerende leraren (ik meen dat meneer Elia er bij zat) op dat grasveld voor de school…..
Juist, ik kon meteen mijn biezen pakken, kreeg een briefje mee voor ma en ik had vakantie, een hele week lang. Hoera, dacht ik nog heel optimistisch.
Ma was het natuurlijk niet eens met mijn vakantie, vond dat ik ook vakantietoelage moest hebben en ik kreeg het genoegen om op mijn rug de juiste maat rotanstok te voelen hetgeen me mijn hele vakantie oe ah au deed roepen als ik weer eens per ongeluk met mijn rug ergens tegen aan kwam. Een hele week lang ook nog straf en niet naar buiten.
Er bleef in mijn achterhoofd echter – onbewust – die angst hangen in mijn hersenpan, die angst om weer eens weg gestuurd te worden en naarmate ik ouder werd begon ik een ietsje meer mezelf onder de loep te nemen wat betreft dat syndroom…. niemand die me daarin begeleidde en dat resulteerde bij me in een totaal verkeerde aanvaarding en “behandeling” van mijn geestelijk tekort (zo noem ik het maar.)…
Niemand? Neen natuurlijk niet, een ieder moest op zijn of haar manier de naslepen van die klote tijden verwerken. Niemand kan mij wijsmaken, dat men ongeschonden uit die zooi kwam, niemand. Kom zeg, Rita V. en haar partij en andere wijsneuzen en zakkenvullers uit naam van de regering moesten nog geboren worden.
Dat onder de loep nemen had ik niet moeten doen, want…. ik maakte plannen om er van door te gaan en wel om 3 redenen:
-
Ik verdomde het om weer het slachtoffer te moeten worden van het wegsturen en dit keer was ik degene, die zelf bepaalde wanneer ik weg zou gaan en niemand anders.
-
Ik zou varen en daarom mijn broer’s nagedachtenis eren en
-
Ik had het toch niet naar mijn zin op die school, want ik vond dat ik mezelf beter kon opvoeden dan het onderwijzend personeel daar op die school.
En op een goede dag schreef ik een kort briefje: “Ik ga varen en kom terug als ik rijk ben …” of zoiets wat ik me kan herinneren en het briefje drapeerde ik keurig in het zicht op tafel.
Pakte mijn fiets – nou ja fiets? Wat heet fiets? Het was een rood frame, door mijn pa zelf in elkaar geflanst, een zadel, een stuk ijzer als standaard en wat roestige niet of half werkende onderdelen, mijn tas en reed weg van de Jl Kacapiring op weg naar school…. dacht men.
Uit het zicht van huis veranderde ik mijn koers en fietste richting station Gubeng, keek daar ’s wat rond en daar stond de trein klaar richting….. Semarang.
Semarang? Waarom in godesnaam Semarang? Op dat specifieke moment vond ik dat Semarang de meest geschikte havenplaats was om op te stappen op één of andere willekeurige boot en niet de haven Surabaya, want in Surabaya kon men mij makkelijkere achterhalen, waren mijn gedachten en plannen. Waren mijn gedachten wel juist op dat moment? Dat zou veel later pas blijken. Jaren later. Ongelooflijk dat de genen van je voorvaderen opspelen na een 200 jaar. Want Semarang was het domein van mijn overopa en dat kwam ik pas in 2011 te weten na het uitpluizen van mijn achtergronden.
Maar ja, daar stond die trein naar Semarang en toen? Want geld voor een kaartje had ik natuurlijk niet en dat werd dus nadenken en kansen zoeken. Mijn pleegpa had me geleerd om mijn hersens te gebruiken en kansen te scheppen en jawel…. daar stond een stationschef klaar met zijn fluitje en zijn seindinges om de machinist een teken te kunnen geven.
Wat heb ik bij me, waren mijn eerste gedachten: een oude krakkemikkige fiets die geen bal waard was, een tas met wat schoolzooi, geen kleren, maar… wel een Waterman vulpen. Weliswaar geen nieuwe, maar het was een Waterman.
“Dag meneer conducteur. Mag ik instappen met mijn fiets en ik heb geen kaartje en geen geld maar wel een Waterman vulpen. Ruilen?” De goeie man keek me aan, bekeek de aangeboden vulpen en vroeg welk eindstation ik in gedachten had.” (In het Indonesisch natuurlijk.)
Kortom, de deal werd gesloten, vulpen verdween in de bovenzak van de conducteur en ik mocht instappen met mijn fiets en plaats nemen in dat middenstuk van de wagon waar geen stoelen of zoiets waren, richting Semarang als eindbestemming. Ik zie de conducteur nog voor me de vulpen aandachtig bekijken en draaien en het pompclipje bewegen, waarmee de inkt uit de pot werd gezogen…..Een oude Indonesische conducteur, die het geen donder kon schelen wat of wie er instapte, als ie maar zijn kaartjes kon knippen of zoals in mijn geval er prive iets aan kon verdienen…. slechte tijden, weet je nog? Dus slecht conducteur salaris ook, want de N.I.S. was net de Indonesische NS geworden met alle lasten en kosten van dien.
Ik was een rebel geworden, een rebel tegen het gezag, ik was nu iemand geworden die eigen beslissingen had genomen en ik zou de wereld wel even tonen, wie ik was. Ik was egoistisch ook, want geen haar aan mijn hoofd dacht aan de achterblijvers op de Jl. Kacapiring die om me gaven en om me bezorgd waren. Geen haar op mijn hoofd.
Semarang werd in de avond bereikt en mijn volgende zorg was het vinden van een slaapplaats en dat moest dan maar een portiek worden, aangezien de dompet enkel een paar rupiah sen bevatten, die ik nodig zou hebben voor het ontbijt. Het geluk was aan mijn zijde en ik vond, na enig gewriemel en gefriemel aan harmonica hekwerken van chinese toko’s, een deur behangen met een slot, doch dat slot bleek niet op slot te zijn en ik dook het portiek in, deur weer netjes dicht en hangslot er weer op en de fiets bond ik vast met een stuk touw aan mijn been, zodat ik in elk geval het zou merken, als een lid van het lange tengelgeslacht iets zou proberen en hup tas onder mijn hoofd en slapen maar op de lekkere koele vloer. Ik kan me vaag herinneren, dat er een spaarzame voorbijganger het portiek voorbij schuifelde en voor de rest was de straat stil.
De volgende morgen al heel vroeg de deur uit en alles netjes weer in oorspronkelijke staat achtergelaten en wederom tot mijn geluk, vond ik een grote sloot/kleine kali (weet niet welke of hoe dat ding genoemd werd destijds) en kon me daar wat vluchtig met het smerige water wassen, vond ook nog tot mijn geluk een pasar nabiij en kocht van mijn sporadische centen een beetje lupis (warme ketan met gula merah en geraspte kelapa) en ging op zoek naar de haven…….. Wassen in een smerige sloot? Voor mij geen probleem, ik was getraind in de kali van Trawas waar een heel huishouden plaats vond: poepen piesen karbouwen wassen, mensen wassen, kleding wassen, water pakken om te koken.
En ja hoor, daar was de haven, …… maar ….. het was helemaal geen haven. Het was een soort kaai en ergens op het water ver weg, zag ik grote schepen voor anker…. pech pech pech, hoe kwam ik in hemelsnaam bij die schepen om aan te monsteren voor werk….. “Jamput” dacht ik. (Toen bestond de vloek “shit” nog niet.)…. Neen, stelletje ouwe Indo’s , ik zei niet Djantjuk, dat is vies, dat is een smerig vies woord. … Djantjuk = Jantje ook = Di ancuk…3x raden.
Na wat heen en weer gedrentel, liet ik het schepenplan varen en keerde terug naar de markt, alwaar ik me aanbood om diverse klusjes te doen voor een bordje eten en hetgeen me ook lukte. ’s Avonds had ik immers mijn eigen slaapportiek en de sloot om me te wassen en mijn behoeften te lozen. Ik zou wel zien hoe het verder moest.
Natuurlijk hield ik het niet lang vol, niet vanwege heimwee naar een veilige plek thuis, maar hoe langer hoe meer speelde de gedachte door me heen, dat ik een ondankbaar stuk vreten was, om mensen die mij liefdevol als hun eigen kind hadden aangenomen, op zo’n manier mijn dank te betuigen en hen in een dodelijke ongerustheid te laten.
De trein terug naar Surabaya heb ik betaald met de verkoop van mijn fiets en liep van station Gubeng helemaal naar de benedenstad in de buurt van Pasar Pabean, naar het huis van een vriendje van me, Tjwan Hwat en ik mocht bij hem bijkomen, terwijl hij op pad ging om ’s poolshoogte te nemen op de Jalan Kacapiring of ik nog wel welkom was.
Mij pa en ma verwelkomden me; pa deed alsof er niets aan de hand was en vroeg of ik had gegeten en vroeg niet naar mijn fiets want die snapte allang hoe ik was rondgekomen; ma huilde tranen met tuiten en ik voelde me opgelaten. Geen straf, niets van dien aard en ik voelde me met de minuut bezwaarlijker en rotter van aard.
En de eerstvolgende keer, dat ik voorgoed dit keer, wegliep of liever gezegd “uit dat huis aan de Jl. Kacapiring vertrok” was op 5 dec 1960 en ma huilde weer vanwege mijn afscheid, voorgoed naar Nederland.
Later, véél later, héél véél later pas in begin 2011, begreep ik wie mijn beschermengelen waren geweest daar in dat van Surabaya zo ver verwijderde Semarang…… Ik heb mijn genealogie uitgespit en Semarang was destijds het domein van mijn Armeens overgrootvader , volgens Bt van Prins in de Indische Navorsers genaamd “De Groote Johannes”, die daar de scepter zwaaiden…. Mijn natuurlijke pa en ma waren natuurlijk ook van de partij om mij de hand boven het hoofd te houden vanuit dat oneindige hemelse rijk boven ons.
Vreemd allemaal als je later erover gaat nadenken en dan doel ik dus op al die beschermengelen daarboven die waarschijnlijk gedacht hadden: Kom, laat hem maar aanmodderen en we grijpen wel in als er iets niet goed gaat.(Hetgeen toen en later in mijn leven heel wat keren is gebeurd, ik heb altijd mijn beschermengelen wel om me heen gehad.)
Die SSV Gentengkali heeft het trouwens ook niet lang volgehouden meer. Op een dag kwam ik ’s morgens aanstiefelen en zag dat de witte muren vol geklierd waren met leuzen in zwarte verf….. Grote zwarte leuzen op de witte muren van de klaslokalen, maar ik weet niet meer wat er stond….Schots en scheef gekalkt en de snelheid waarmee het geschreven was droop er van af.
En al rap haalde pa me daar vandaan en stuurde me naar het IVV Zaalbergschool onder leiding van toen nog meneer Rosenquist, maar ook daar had ik het niet naar mijn zin en was daar ook al snel weer vandaan vertrokken.
Kan me van die school nog een paar namen herinneren: Eddie Fleur, Ester Ponto, Ferdinand(??) of Gerard(??) Sanger, een jongen van de onderneming genaamd Mandersloot. En voor de rest bemoeide ik daar ook niet zo met de overigen. Ik dacht dat ze uit de Darmo buurten waren en Darmo lag niet zo lekker bij de Ketabang buurt en misschien ook wel omgekeeerd.
En toen ging ik naar een echte school en die lag me uitstekend: het was een voormalige sekolah SMP Tiong Hoa en omgeturnd tot een Indonesische SMP en de schooltijden maakten me daar oh zo blij: 13:00 beginnen en om 16:00 al klaar, naar huis, wegwezen, see you later alligator. Het hoofd der school was meneer Liem en nog wat, een gemoedelijke kalme beetje gezette vent en hij sprak Nederlands, dus zal hij wel ook leraar geweest zijn op een Nederlandstalige school. Welke is mij onbekend.
Kan me heugen, dat er op een dag tijdens lesuren een bende jeugdige oproerkraaiers het schoolplein betraden en wat heibel begonnen te schoppen. Meneer Liem stapte op hen af en verzocht hen weg te gaan, hetgeen uiteraard bij de jeugdige overmoedige baas van het cluppie de zin ontlokte: “Bapak mengeras?” (Meneer is aggressief?)… en meneer Liem antwoordde iets van : “Loh tidak, saya tidak mengeras, tapi…..” en de rest kon ik niet horen, aangezien hij van toon veranderde en op zachte toon zijn relaas vervolgde en de bende verdween zonder morren. Is me altijd bijgebleven deze scene en altijd vroeg ik het me af wat ie in godesnaam tegen de bende fluisterde.
Hij was ook de eerste leraar die ik gedag zei, toen ik naar Nederland ging en de tweede leraar was een Indonesische leraar, die de Indonesische taal doceerde en in zijn avonduren als Pak Becak bijverdiende. We waren niet bepaald elkaars grootste vrienden, maar toch…. we namen afscheid en onbewust hadden we op elkaar indruk gemaakt…. Hij hield mijn hand langer vast dan normaal…..
Zo slecht waren de tijden destijds……dat hij als Pak Becak ’s avonds zijn rondjes reed…. Mijn respect voor hem is altijd gebleven door de jaren heen: De kindertjes van het nieuwe Indonesia onderwijzen op de dag tegen een hongerloontje en ’s avonds zijn gezin te eten geven als een slaaf…. Hij deed het toch maar even.
Ik herinner me zijn afkeurend hoofdschudden als ik weer eens in plat Surabyaans van de straat geschreven, mijn opstel moest voorlezen in plaats van dat ik het algemene en nette bahasa Indonesia gebruikte. Ik gebruikte bijvoorbeeld immer het straatwoord “bedil” voor geweer en steevast zei hij dan “senapan” (van snaphaan). Ik gebruikte ook altijd het woord “Cap/Tjap” voor merk en hij had liever dat ik “tanda” gebruikte, aangezien cap/tjap meer deed denken aan het afstempelen, zei hij dan geduldig uitleggend.
En wat betreft de zéér korte les- en schooldagen: Ik was een makkelijke “student” en hoefde niet te pezen voor mijn studie. Maar dat is een ander verhaal.
Dat makkelijke leren heeft me in het begin van mijn schooltijd na aankomst in Nederland goed geholpen, want één der vakken waar ik Indonesia niet in werd onderwezen was de Franse taal en dus kreeg ik gedwongen bijlessen na schooltijd in het Frans bij een oude schooljuffrouw wonend in een zijstraatje van Het Spui in Den Haag.
Al snel was, volgens haar, mijn Franse taalkennis voldoende en aangezien zij haar contracturen met de school moest vol maken, gebruikten wij die loze uren om maar gezellig thee te leuten en vroeg ze me honderduit over Indonesia. Ik vond het best zo, want de Haagse binnenstad was vlakbij en ik kon derhalve nog wat rondstruinen….
In het “kosthuis” thuis werd mij toch nooit gevraagd waarom ik dan laat thuis kwam… Men vond het ook best…..want of ik nu aanwezig was of dat ik mijn kamer gedwongen in moest duiken…maakte niets uit… ik was uit hun zicht en men hoefde de warme huiskamer niet te delen met me…maar mijn weduwen en wezenpensioen werd wel gedeeld natuurlijk: Ik alles en jij niets ..tja…soms raak ik wel nog eens verbitterd, maar al gauw komen mijn goeie herinneringen boven drijven…gelukkig maar, want anders zou ik een zuurpuim zijn.